door Humphrey de la Croix
Vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog
Oscar de la Croix werd op 6 december 1936 geboren in Magelang (in de wijk Mertojoedan) op Midden-Java. Zijn ouders waren Leo de la Croix en Aletta Coenraad. Vader Leo had voor de oorlog een transportbedrijf. Oscar’s grootvader Guillaume Théophile (Wim) de la Croix was onderdirecteur van de suikeronderneming Berang, ook op Midden-Java. Oma mevrouw Nettekoven runde naast een hotel, een bakkerij en melkerij annex boerderij in de wijk Pontjol, in Magelang. Tijdens de Japanse bezettingstijd was vader Leo als krijgsgevangene naar de Birmaspoorlijn gevoerd. Moeder Aletta verliet het gezin om met een andere partner het leven te delen. Oscar, zijn twee broers, oma en een tante kwamen terecht in het kamp waar voorheen het 10e Bataljon KNIL was gelegerd (Magelang). Dit kamp lag nabij het weeshuis van Pa van der Steur. Na een tijdje mochten ze weer uit het kamp, maar zijn daarna weer gebracht naar een ander kamp in de buurt. Oscar herinnert zich veel niet meer, maar wel de dagelijkse hap van stijfsel en een heel klein beetje djagoeng, mais.
Oscar zegt nadrukkelijk dat de kamp- en bezettingstijd natuurlijk een zeer slechte periode waren, maar verklaart dat het in de steek gelaten zijn door zijn moeder en de afwezigheid van vader hem het meest en langdurig hebben getroffen, meer nog een traumatische ervaring is geworden tot niet eens lang geleden. Toch kan jij als positief noemen dat zijn jeugd totdat moeder het gezin verliet en de bezetting begon, paradijselijk was. Dan te bedenken dat het gezin in de oorlog aan de dood is ontsnapt omdat de Japanners zijn familie wilde executeren. Op wonderbaarlijke wijze wist hij daaraan te ontkomen en naar oma in de wijk Pontjong vluchtte. Meer weet Oscar zich niet te herinneren zodat de ware toedracht nog onbekend is. Mogelijk dat er in de fabriek sabotage was gepleegd vlak voordat de Japanners arriveerden en waarop dezen hard reageerden.
Na het einde van de oorlog
Na de Japanse capitulatie volgden Oscar en zijn broers najaar 1945 hun oma naar Batavia. Oma’s hotel en zaak waren tijdens de bezetting namelijk veranderd in een opslag voor kapok en het was er een chaos. Oma kreeg de kans in Batavia een hotel te leiden en besloot te verhuizen met haar kleinkinderen. Oscar heeft uiteindelijk tot 1958 in Batavia gewoond, met een korte periode in Bandoeng. Vlak na de oorlog ging hij naar de MULO maar heeft alleen de eerste twee jaren gevolgd. 1950 was zijn laatste schooljaar. Al in die tijd wilde hij verhuizen naar Nederland omdat drie ooms hem enthousiast hadden gemaakt. Hij zou dan bij een van de ooms het kappersvak kunnen leren. Maar Oscar’s vader wilde dat niet. De relatie tussen vader en zoon was vervaagd als gevolg van de oorlog, waarna vader Leo in krijgsgevangenschap was gegaan. Daarbij kwam de verlating door zijn moeder. Ten slotte kwam er na de oorlog nog een stiefmoeder bij, waarmee Oscar helemaal niet kon opschieten. Vlak na de oorlog was Oscar ondergebracht in het kindertehuis Vincentius in Djakarta en heeft daar drieënhalf jaar verbleven totdat hij naar de MULO ging. Zijn vader woonde toen in de Berenlaan in Meester Cornelis, het tegenwoordige Jatinegara, een wijk van Djakarta. Leo de la Croix was niet meer werkzaam in de suikerbouw maar was sergeant-majoor geworden in het KNIL. Na Vincentius heeft Oscar ook een korte periode bij zijn opa gewoond in Bogor. In die tijd heeft hij zijn moeder nog een keer ontmoet en de Ambonnese man die zijn stiefvader was. Hij kon niets meer met deze mensen.
Oscar leert het kappersvak
Na beëindiging van de MULO heeft Oscar het kappersvak geleerd van zijn ooms. Een van hen is later in Nederland in Bloemendaal een zaak begonnen. Deze oom Victor de la Croix oefende dat beroep al uit in Magelang en Batavia/Djakarta. Oscar kwam ook terecht in een filiaal in Bandoeng en ontwikkelde zich zo goed dat hij ook zelf lessen kon geven. Het kappersvak leverde hem in ieder geval een goed inkomen op. Toch bleef hij de wens houden om naar Nederland te gaan, zijn ooms achterna en daar een geheel nieuwe toekomst op te bouwen. Los van Java waar hij zijn trauma hoopte achter te laten: weg van zijn vader en moeder, aan wie hij als kind zo weinig had gehad, los van de eerste zes jaar.
De aanloop tot vertrek uit Indonesië
Het leven in Indonesië werd steeds onaangenamer voor (Indo-) Europeanen. Eerder, in 1945 tijdens de bersiaptijd, had Oscar al kennisgemaakt met agressie en geweldsdreiging. Als voorbeelden een keer in Bandoeng toen hij in een betjak zat kwam er een groep jonge Indonesiërs met bambu runcing (puntig geslepen bamboestokken, speren eigenlijk) om hem heen staan, uitroepend “Belanda bunuh”, “Dood aan de Hollanders”. Oscar wist de betjakrijder met verdubbeling van de ritprijs over te halen snel ervandoor te gaan. Anders zou de betjakrijder gewoon niets hebben gedaan. Het andere voorbeeld speelde zich af in Djakarta op een brug voor voetgangers nabij de Pasar Roempoet, waarop ineens een kleine vrachtwagen verscheen. Instinctief ging Oscar vlak tegen de leuning staan, waarop de vrachtwagen een beweging maakte gericht om hem te raken. Deze manoeuvre mislukte. Toen hij een tijdje na deze incidenten bij toeval van een waarzegger hoorde dat hij weg wilde uit Indonesië en een grote reis ging maken, wist hij zeker wat zijn toekomst moest zijn.
Het plan te vertrekken werd nog eens versterkt op een feestje in Djakarta bij de Indische familie Elmersdorp. Daar sprak hij een leeftijdgenoot Johnny Elmersdorp die als verstekeling naar Nederland wilde gaan. Het zou 500 roepiah kosten om aan boord te komen. Dat geld moest aan een soort tussenpersoon worden betaald. Johnny Elmersdorp had nog 200 roepiah nodig. Oscar had toevallig veel geld bij zich, 4000 roepiah en kon hem het tekort zo voorschieten. Voor Oscar stond het ook vast dat hij het voorbeeld van Johnny zou volgen. Geld was geen probleem, het zou geen moeite kosten zijn ouders achter te laten en in Nederland kon hij rekenen op zijn ooms.
Aan boord komen als verstekeling
Via Johnny Elmersdorp kwam Oscar in contact met een tussenpersoon, die hem aan boord zou brengen. Deze persoon was werkzaam in de haven. De afspraak was dat hij om zes uur ’s morgens in de haven zijn waar het schip de Johan van Oldenbarnevelt aan de kade lag. Die dag zou het 17 mei 1958 zijn. De Indonesische wacht die de toegang tot het schip bewaakte zou dan zijn omgekocht zodat een vrije toegang mogelijk was. De tussenpersoon liep mee de loopbrug op naar het dek. Daar moesten ze snel en zonder woorden van elkaar scheiden. Oscar had niets bij zich, geen extra kleren, geen geld (had hij aan zijn achtergebleven broers gegeven) omdat roepiahs’s nutteloos waren in Nederland en op het schip. Niemand wist van zijn vertrek.
Eenmaal aan boord viel er een last van hem af, hij voelde zich enorm bevrijd. Maar in feite was hij illegaal aan boord, zonder geldige persoonsdocumenten of een ticket.
Het leven aan boord
Oscar en de overal uit het schip opduikende (later bleek in totaal nog 68 andere) verstekelingen moesten zich melden bij een officier van dienst. Ze kregen te horen dat zij in ruil voor verblijf werk moesten verrichten. Oscar kwam terecht in de wasserij waar twee Chinezen en twee Nederlanders de dienst uitmaakten. De werkdag duurde van zes uur ’s morgens tot vijf uur ’s middags. Hij kreeg eten van het Chinese personeel dat een eigen keuken en kantine had. Het Chinese eten was altijd erg lekker. Daarbij vonden de Chinese personeelsleden hem erg zielig en stopten hem eten, geld en ook wat kleding toe. Het was geen slecht leven aan boord. Er was aardig gezelschap, werk als bezigheid en zakgeld toe om wat te drinken ’s avonds. Het versterkte allemaal zijn gevoel van bevrijding en op eigen benen staan.
Wat betreft het schip valt nog te vertellen eerst een reis met de Oranje mogelijk was geweest. Maar eerder was broer Benny daar als verstekeling betrapt en van boord gezet. De pakkans op de Oranje was groot omdat het schip na vertrek uit Djakarta via kleine havens op West-Java en Zuid-Sumatra naar het Westen voer. De Johan van Oldenbarnevelt volgde deze route niet en was al na drie uur uit de territoriale wateren en buiten bereik van de Indonesische autoriteiten.
Nederland: verblijf in de Kruisberg in Doetinchem
Bij aankomst bleek er een speciale bus voor verstekelingen klaar te staan. Oscar herinnert zich een beetje dat moment. Hij ging van boord, inmiddels met een koffer met sigaretten en wat geld die de Chinese collega’s hem hadden meegegeven. De reis ging direct naar een tehuis voor minderjarige jongens, later een psychiatrische kliniek, de Kruisberg in Doetinchem. In de bus gingen Marechaussee’s met de groep mee. De bus zat helemaal vol. In de Kruisberg kregen ze uniforme kleding, een ribbroek weet Oscar nog en moesten zich bezighouden met wasknijpers en fietszadels maken.
In de Kruisberg werd iedereen gescreend door ambtenaren van Justitie. Ze stelden indringende vragen over wie ze waren, de familie, wat ze wilden doen in Nederland. Personen met criminele achtergrond werden meteen naar Indonesië teruggestuurd. Per ongeluk is toen ook Johnny Elmersdorp teruggestuurd.
Na drie maanden kregen de verstekelingen schriftelijk de beslissing meegedeeld van minister I. Samkalden van Justitie. Oscar en een aantal anderen mochten in Nederland blijven. Op een dag kwam een personeelslid Oscar vragen waarheen hij wilde. Hij antwoordde naar Amsterdam te willen gaan. Daar arriveerde hij in het najaar van 1958.
In Nederland gebleven
In totaal is Oscar de la Croix slechts vier dagen werkloos geweest. Al gauw kreeg hij via zijn ooms werk bij een kapperszaak in Amsterdam. Dat was de zaak van de heer Kamaschinsky. Vervolgens ging hij over naar de zaak van Jozef Erber. Deze zag in Oscar het later van hem zou overnemen. Hoewel dat er niet van gekomen is, heeft hij daar nog tweeënhalfjaar gewerkt. In de hoofdstad woonde Oscar aan het Thorbeckeplein en had als kostganger een kamer boven het pand de Drie Musketiers, een toen bekende uitgaansgelegenheid.
Oscar besloot in 1961 naar Zuid-Limburg af te reizen waar hij in het dorp Roosteren samen met zijn oom Pierre de la Croix een kapperssalon begon. De bedoeling was eerst in Maastricht zich te vestigen. De zaken liepen niet goed; Roosteren was een te klein dorp voor het soort zaak dat ze runden. De kapsalon ging failliet. Oscar heeft toen besloten tot omscholing en kwam terecht bij Philips in de fabriek die printplaten produceerde voor apparatuur als radio’s, versterkers, televisies en dergelijke. Hij heeft er meer dan 35 jaar gewerkt toen hij op zijn 57e in de VUT ging.
In zijn vrije tijd was Oscar veel met muziek bezig. Hij was een goed saxofonist. Het begon ermee dat hij van een Leo Masenkie in Roosteren, een Menadonees die ook verstekeling was geweest, een saxofoon had geleend. Hij kende het instrument niet maar bekwaamde zich in het spelen. Trots laat Oscar een CD zien waarop hij met neef Maurice de la Croix Indische klassieken laat horen.
Terugblik
Oscar de la Croix kijkt niet met bitterheid of rancune terug op de tijd als verstekeling in de Kruisberg. Het voelde zéker niet aan als een gevangenis. De behandeling was er correct. Ondanks de uniforme kleding, de geüniformeerde bewakers en het verplichte werk. Hij heeft het ook niet ervaren als een onrechtvaardige behandeling door de regering van Rijksgenoten. Vrienden heeft hij er niet aan overgehouden. Wat overheerste was het gevoel bevrijd te zijn van de last van de band met zijn vader en moeder. Veel namen weet hij zich uit die tijd niet te herinneren. Wèl die van Rob de Bos, de groepsleider, die van Maël, Brazeros, die viool speelde. Ook George de Fretes zat er en diens leuke optredens.
Literatuur
Tonny van der Mee en Domingo Tomasouw, Andere verhalen. Molukkers in Nederland met een andere aankomstgeschiedenis of beroepsachtergrond dan de KNIL-groep van 1951, Utrecht 2005. Uitgave Moluks Historisch Museum. ISBN 9074352154.
met dit schrijven laat ik Ria de la Croix u weten dat Oscar de la Croix 20-12-1016 is overleden