Familieverhalen | Jack Hompe: de carrière van een Indische bestuursambtenaar 1945-1950. Deel 2

Van de redactie (Humphrey de la Croix en Pieke Hooghoff)
Jack Hompe (1917 Batavia-2000 Nijmegen) was de enige van de vier dochters en twee zonen van het gezin van Willem Eduard Hompe die tijdens de Tweede Wereldoorlog niet in Indië verbleef. Hij volgde in Nederland de Indologiestudie, terwijl de familieleden in Indië gevangen zaten. In 1945 werd hij opgeroepen naar Indië te komen en gemilitariseerd. Hij  landde op Celebes waar hij verbindingsofficier tussen de Nederlandse en Australische troepen werd. Zijn vrouw meldde zich aan bij het KNIL en volgde zijn spoor als medical supply-officer. Het belangrijke en zware werk dat Jack samen met zijn vrouw verrichtte, wordt in deze bijdrage kort beschreven.

Louise Hompe heeft voor ons een fragment bewerkt van de publicatie die zij voorbereidt. IndischHistorisch.nl publiceert het in twee delen.

De Indische carrière van Jack Hompe, van 1945 tot 1950,. Deel 2

Louise Hompe

Familie Hompe
De grootvader van Jack Hompe, Jacobus Hendricus was de eerste uit zijn familie die naar Indië vertrok, in 1884. Uit de verbintenis van grootvader Hompe met de Kisarese njai Maria Leander wordt in 1889 Willem Eduard geboren. Willem wordt na zijn moeders dood naar het Vincentiusweeshuis van de broeders in Batavia gebracht. Hij studeert ijverig en wordt commies bij het Binnenlands Bestuur.
Willem Eduard trouwt in Batavia met de onderwijzeres Maria Welter die uit een goede Indische familie kwam.  Maria’s neef van vaderszijde was Charles Welter die tijdens zijn leven drie maal minister van Koloniën was. Willem en Maria huwen in 1916 en krijgen 6 kinderen waaronder de oudste zoon Jack, geboren in 1917, Marianne in 1919, Tine in 1921, Willy in 1924, Ciel in 1925, Vins in 1927.

De oorlogsbelevenissen
Willem Eduard wordt in 1942 in krijgsgevangenschap genomen en en komt op 19 september 1944 om door getorpedering op het Japanse schip de Junyo Maru. Maria zit met haar 4 dochters in het Japanse vrouwenkamp in Ambawara, haar jongste zoon wordt overgeplaatst naar Tjimahi. Jack ontkwam hieraan omdat hij sinds 1937 in Holland was voor zijn studie Indologie. Niet veel Indische jongens werden geselecteerd voor het binnenlands bestuur. Je moest er een vergelijkend examen voor doen, en feitelijk moest je laten zien dat je nette manieren had en een Europese opvoeding had gehad. Zijn vader had zich kosten noch moeite gespaard om zijn oudste zoon voor te bereiden op een studie in Holland. Op de mulo deed Jack het niet zo goed, daarom werd hij op zijn dertiende naar het internaat van de broeders in Ambawara gestuurd. De HBS volgde hij op het Canisiuscollege in Batavia, terwijl zijn ouders naar Blitar waren verhuisd omdat zijn vader zich daar vestigde als notaris.

Jack was als jongetje van acht jaar al één jaar in Nederland geweest, in 1926, omdat zijn vader in Rotterdam zijn notariële studie moest afronden. Jack   koos Indologie omdat zijn studie dan door het Binnenlands Bestuur betaald werd. In 1937 vertrok hij naar Nederland, samen met 17 andere Indische jongens. Hij ging studeren aan de Rijksuniversiteit in Utrecht, waar de Indologiestudie mede was geïnitieerd door het bedrijfsleven. Hij sloot zich aan bij de studentenvereniging Veritas en werd lid van de Utrechtse Indologenvereniging. In 1942 studeerde hij net op tijd af, vlak daarna werd de universiteit gesloten.

Jack terug naar Indië, met zijn aanstaande vrouw
Echtp_HompeVia een familielid kreeg hij een baan als bureaujurist bij de Inspectie voor de prijsbeheersing in Den Bosch en in 1944 werd hij benoemd tot griffier van de Tuchtrechter voor de Prijzen te Breda. In die tijd leerde hij zijn toekomstige vrouw Truus Hoyinck kennen. Op 15 maart 1945 werd hij opgeroepen voor Indië en werd hij gemilitariseerd als officier voor speciale diensten. Om Jack naar Indië te kunnen volgen meldde Truus zich aan bij het vrouwenkorps van het KNIL en kreeg de rang van majoor. Omdat ze medisch analiste was, werd ze ingedeeld bij de medische troepen. Jack vertrok een maand eerder naar Londen en na een kort weerzien op Camp Columbia eind juli in Brisbane, waar ze voor de katholieke kerk trouwden, zou het nog maanden duren voordat ze herenigd werden.

In augustus ’45 werd Jack naar Hollandia op Nieuw Guinea gezonden dat inmiddels bevrijd was door generaal Mac Arthur. De capitulatie van de Jappen maakte hij daar mee. Samen met een detachement Australische troepen en Sangirese KNIL-lers landde Jack op Menado (Noord Celebes) om daar het gezag van de Jappen over te nemen. Jack werd verbindingsofficier tussen de Nederlandse en Australische militairen die het gezag over Oost-Indonesië kregen zoals de Engelsen dat over Java hadden.
In december 1945 kwam Truus eindelijk ook in Menado aan en werd zij te werk gesteld als medical supply-officer in de Minahassa. Ze moest medicijnen, UNRAH-goederen en hulpgoederen uit de USA verspreiden onder ziekenhuizen en scholen. Vlak voordat het gezag van de Australiërs naar het Nederlandse gouvernement werd overgedragen ontstond er een opstand onder de Indische onderofficieren die veel minder verdienden dan de Europese.

Opstand in Manado in Noord-Sulawesi (voormalig Celebes)
Opgetekend door J.A. Hompe die tot 1950 bestuursambtenaar Binnenlands Bestuur was in een verslag voor (in een brief aan mevr. Kruyswijk die onderzoek deed naar het vrouwencorps van het KNIL, 1996). Hij beschrijft het verhaal vanuit zichzelf en als verteller.

Aankomst in Manado
Op 2 oktober 1945 arriveerden vanuit de basis Morotai in Manado een compagnie Australische militairen, een klein aantal mensen van de NICA (Netherlands Indies Civil Administration 1945-1949), waaronder Jack Hompe en een peleton Sangirese Knillers. Wij kwamen de capitulatie van de Japanners als het ware in ontvangst nemen. De Nederlanders en de Australische kolonel (die al snel Malaria kreeg) werden in een vleugel van het ziekenhuis van de katholieke zusters van J.M.J. ingekwartierd in in Tomohon, in het bergland 25 km van Manado. De overige Australische militairen zaten in een apart gebouw ook in Tomohon en misschien een gedeelte in Manado waar ook een Tangsi was.

Truus Hompe in Minahassa
Truus (de vrouw van Jack Hompe) kwam pas later vanuit Hollandia, eind november of begin december. Ze kreeg de functie van Medical Supply-officer en moest in de Minahassa medicijnen distribueren. Daaraan was niet alleen een schrijnend tekort maar zij beschikte ook over de allernieuwste medicijnen zoals sulfaquadrine (tegen dysenterie) en sulfachiazine.
Zij deed dat met grote plichtsbetrachting en precisie. Ze moest de geneesmiddelen zo eerlijk mogelijk  verdelen onder protestantse, katholieke en openbare ziekenhuizen en medische hulpposten. Ze reisde de hele Minahassa af met een jeep en een weapencarrier als vrachtwagen. Zodoende leerde zij het land in die tijd beter kennen dan Jack die als jonge tweede luitenant NICA voornamelijk op het hoofdkwartier allerlei klusjes moest opknappen.

sulawesi-krt

Weldra kwamen er KNIL-eenheden naar Manado en Nederlandse bestuursambtenaren die uit de Japse kampen waren bevrijd en andere functionarissen. Die vleugel van het ziekenhuis bleef beschikbaar maar al gauw gingen de bestuursambtenaren in huizen wonen. Zo woonde ik al gauw met de betaalmeester Murk de Jong (vaandrig), ir. Heiman (2e luitenant) in een huis op Kakaskassan (even buiten Tomohon) waar Truus later bij kwam. Truus had een delicate verhouding met de adjudant en Assistent Apotheker die over de medicijnen van de militairen ging. Haar eigenlijke rang als VrouwenKorps-ster was sergeant majoor, maar in haar functie als Medical Supply officer had zij het laatste woord maar ook een veel ruimere taak. Dat wist ze goed op te lossen.

Opstand onder Indonesische onderofficieren
De aanleiding van de opstand was dat de Indonesische onderofficieren onder leiding van sergeant Taulu gelijke salariëring wilden als de Europese en Indonesische militairen (dat was niet zo bij het toenmalige KNIL). De bevelvoerende officier Kolonel de Vries vond dat niet onredelijk, maar hij kon niet beslissen dat moest het oppercommando in Batavia doen. Vanuit Batavia kwam er geen asem.

Het gouvernement was nog nauwelijks gesetteld in Batavia en daar waren de Britten nog de baas. Hoe de communicatie tussen kolonel de Vries en Batavia verliep is niet bekend, maar er kwam geen toestemming. Taulu en de zijnen probeerden het af te dwingen. Ze bliezen alarm zodat alle beroepsofficieren naar de Tangsi (kazerne) in Manado kwamen en die werden onder druk gezet. Maar omdat het ja niet kon worden gegeven werden ze geïnterneerd in de tangsi. Ook werden alle personen met militaire rangen dus alle bestuursambtenaren met trucks in Tomohon opgehaald en eveneens in Manado in de tangsi geïnterneerd. Wij woonden met Murk de Jong even buiten Manado. Wij zagen wel de Trucks met o.a. de assistent-resident Coomans de Ruiter voorbij komen en merkten dat er iets loos was.

Ons kwamen ze voorlopig niet ophalen. Zo was het een hele tijd stil en Murk de Jong ging in zijn badjas de kampong in om eens poolshoogte te nemen. Hij kwam net terug toen er een patrouille van het KNIL voor ons huis verscheen met het geweer in de aanslag die ons sommeerde om naar buiten te komen. Halverwege het pad moest ik blijven staan. Murk de Jong moest zich eerst aankleden. Toen moesten wij beiden mee, Truus niet. Met tranen in de ogen zei ze dat ze met Jack mee wou, maar dat kon niet. De sergeant zei toen tegen onze baboe: en jij past goed op de njonja. Was dit vanuit een zekere ambivalentie of getuigde dit van respect voor deze vrouw?

Internering van de bestuursambtenaren
Murk en Jack werden bij de anderen geïnterneerd en Truus was vrij. Diverse vrouwen van de mannen die geïnterneerd waren sloeg de schrik om het hart, sommigen hadden de Japse kampen meegemaakt, en gingen maar weer in het ziekenhuis van de zusters wonen. Maar Truus was niet belast met zulke ervaringen, zij verkoos het in haar eigen huis te blijven en zij liet zich niet onbetuigd. Ze is al heel gauw met dr. Nijhof, de Indische gouvernementsarts, naar Manado gegaan om met de opstandelingenleider Taulu (inmiddels tot kolonel gebombardeerd) te gaan praten. Het ging misschien over de medicijnenvoorziening en de levensmiddelen voor de achtergebleven vrouwen en de geïnterneerden. In ieder geval kwam de hele toestand ter sprake. Taulu vond dat Generaal Blamy hem best wel te hulp zou kunnen komen. Hij was destijds de Australische opperbevelhebber. Truus zei dat ze betwijfelde of dat zo zou zijn, terwijl dr. Nijhof haar in de zij porde en zei dat ze op haar woorden moest passen.

Een anti-koloniale sfeer
Onder de Indonesische Knillers waren er die al de hele oorlog in Australië, in het camp Casino hadden gezeten. Daar was Jack was door ook kort geweest, voordat hij naar Camp Columbia in Brisbane ging. Hij was van het transport van de Rangi Tata die in juni 1945 in Australië arriveerden via het Panamakanaal en Nieuw Zeeland. Die Knillers hebben dus een heel andere tijd meegemaakt en wisten bovendien ook wel dat de Australische havenarbeiders hebben geweigerd Nederlandse schepen te laden die naar Indonesië gingen omdat Australië het er niet mee eens was dat de Nederlanders hun koloniale overheersing gingen hervatten. Het is ook vrijwel zeker dat de Australiers toen zij nog in Manado zaten de inmiddels gearriveerde KNIL-ers hebben opgestookt.
Truus zegt dat zij al veel eerder gemerkt had (zij doorkruiste met de medicijnen de hele Minahassa) dat onder progessieve burgers iets broeide en dat het dus niet alleen een militaire aangelegenheid was. De twee groepen beinvloedden elkaar.
Op een gegeven moment kwam dr. Tumbelaka naar Manado. Hij was een Minahassische psychiater die tijdens de oorlog in Holland zat. Hij is met Truus in een Jeep met Rode Kruisvlag naar Taulu gegaan. Kennelijk was het doel onderhandelen om enige verlichting te brengen in de impasse. Het heeft geen resultaat gehad. Dr. Tumbelaka is later ten zuiden van Batavia in een hinderlaag terecht gekomen en  heeft daar het leven bij gelaten.

De geïnterneerden werden aan de Tangsi overgebracht naar de wijk Sario, waar zij in enige huizen werden ondergebracht. Dit was een onbeschadigd deel van Manado. De Kota lag grotendeels in puin omdat die in de oorlog was gebombardeerd. Wij werden door de militairen dagelijks met sober maar voldoende voedsel voorzien. Op een gegeven ogenblijk kwam er een schip om de geïnterneerden te evacueren. Er was maar plaats voor een gedeelte. De officieren (KNIL) en hun echtgenoten gingen het eerst. De bestuursambtenaren verkozen zo lang mogelijk te blijven en pas met het tweede transport te gaan. Murk de Jong heeft ons nog gesmeekt om veiligheidshalve met het eerste transport mee te gaan . Hij was in de oorlogsjaren als Jood Nederland ontvlucht en heeft in Zwitserland asyl gekregen, hij had al het nodige meegemaakt. Truus was inmiddels ook op Sario komen wonen. De laatste dagen van het verblijf daar zwierven er pemoeda’s met stokken rond de wijk.

Toen het tweede schip kwam gingen Truus en Jack ook en ook de Japanse beul van het voormalige Japanse vrouwenkamp in Air Madidi, waar alle Hollandse nonnen van het ziekenhuis ook gezeten hadden. De beul werd op weg naar het schip door de bevolking uitgejouwd. Het was een twijfelachtige eer met deze beul die later ter dood is veroordeeld te moeten vertrekken. Truus had op de een of andere manier  weten te regelen is dat met het schip een groot aantal stretchers met klamboe meegingen. Die konden wij in Morotai, daar werden we heen gebracht, in de barakken waar we werden ondergebracht, goed gebruiken.

Toen de Nederlandse stoottroepen in Manado aan land gingen werd ijlings door de bevolking de roodwitte vlag vervangen door het rood/wit/blauw. Na enige tijd kwamen wij weer terug uit Morotai en vervolgden onze bezigheden. Truus nam een tweede taak op zich. Zij sorteerde Unra-kleding en distribueerde die over de hele Minahassa. Daarbij werd zij geholpen door de bekende zuster Paula van het J.M.J. ziekenhuis, ze hield het vol reeds enige maanden zwanger zijnde, totdat het niet meer ging. Toen werd Truus gedemobiliseerd.

Midden-Celebes
In september 1946 vertrokken Truus en Jack naar Gorontalo, op midden Celebes, waar hij de rang van assistent-controleur kreeg. Hij werd landrechter en moest oorlogsmisdadigers berechten. De mensen die samengewerkt hadden met de Jappen moesten nu berecht worden. Als straf liet Jack de schedels opgraven die als bewijs dienden.  Truus werkte voor de Jeugdzorg en hield zich bezig met de registratie van wezen en halfwezen en moest zorgen voor de educatie van de jeugd. De eerste dochter werd geboren zonder dat Truus inwendig onderzocht werd.

In januari 1947 werd Jack bevorderd tot Controleur B.B. [Binnenlands Bestuur] en werd overgeplaatst naar Paloe, nabij de baai van Tanjung Karang. Hier moest Jack de zelfbestuursrechtspraak controleren. Hij kreeg te maken met bloedschandeprocessen. In deze gebieden gold de Adat nog en betaalde de bevolking de belasting met herendiensten. In mei 1947 kwam er vanuit Batavia de opdracht om alle buitengebieden weer onder Hollandse controle te krijgen. Jack moest naar Toli Toli als Hoofd Plaatselijk Bestuur. Vanuit deze kuststreek werd veel handel gedreven met de Philipijnen en Toli Toli was een gesloten rede.

De enige Europeanen
In januari 1948 werd Jack overgeplaatst naar Parigi waar Jack en Truus de enige ‘Europeanen’ waren. Truus was een bijzonderheid als eerste blanke vrouw in de streek. Voor de bevalling van het tweede kind, zoon Wim, moest Truus naar Posso omdat er geen dokters waren in de omgeving van Parigi. In december ’48 werd Soekarno gevangen genomen en drong de onrust vanuit Batavia ook hier door. De veiligheidsraad veroordeelde de actie van de Nederlanders en Soekarno werd weer vrijgelaten. Het bestuur moest in heel Oost-Indonesië worden overgedragen aan de plaatselijke vorsten. De voorbereidingen voor de Daera-conferentie lag in handen van Jack. Na een incident met de Resident werd Jack in mei 1949 onverwachts overgeplaatst naar Lombok en werd daar secretaris van Resident Van Baal. Daar kon hij eindelijk zijn moeder vanuit Java laten overkomen na een scheiding van 12 jaar. Het einde van het Nederlandse gezag was een feit en Jack sloeg het aanbod om met Van Baal mee te gaan naar Nieuw Guinea af. Hij vond het welletjes, Nederland moest het bestuur overlaten aan de Indonesiërs.

In augustus 1950 stonden beide families het jonge gezin aan de kade in Rotterdam op te wachten. Twee hutkoffers was alles wat ze meenamen, ze trokken in bij de moeder van Truus in Zwolle om van daaruit een nieuw leven op te bouwen.

[*Manado is de huidige naam van Menado]

Noten
1)Charles Welter  1880-1972 (http://nl.wikipedia.org/wiki/Charles_Welter) was een Nederlands politicus die tot op hoge leeftijd actief bleef als Tweede Kamerlid. Hij was in 1925 tot 1926 minister van Koloniën in het eerste kabinet Colijn I en opnieuw in 1937. Wees vóór 1940 een dominionstatus van Nederlands-Indië af en trad in Londen af na een conflict met Gerbrandy. Welter sympatiseerde in de oorlog met het bewind van Pétain in Frankrijk.Na de oorlog keerde hij zich tegen de Indië-politiek van de KVP en richtte een eigen partij op, de Katholiek Nationale Partij. Als naar de KVP teruggekeerd Kamerlid was hij tamelijk onafhankelijk, met name ten aanzien van de Nieuw-Guineapolitiek.
2)Conradus Welter, geboren te Schiedam 29 Maart 1811 en overleden te Soerabaja 23 november 1864. Na de voortdurende achteruitgang van zijn bedrijf, vertrok hij in 1842 naar Indië (Algemeen Rijksarchief, archief van het ministerie van Koloniën, inventarisnummer 1436, exh. 15 april 1842 nummer 20); bij resolutie van 26 juli 1843 nummer 8 verleende de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië hem toestemming zich op Java te vestigen. Conradus Welter is op 1 maart 1835 te voorburg (Z.H.) gehuwd met Dorothea Louisa Constantia Cramer. Charles en Maria Welter waren kinderen van resp. Henri Louis en Guus Welter.

Familie Hompe: korte genealogie
Zoon Guus Welter trouwt met Maria Kloppenburg, telg uit een oud Hollands-Indisch geslacht. Zij krijgen 7 kinderen, de oudste dochter Maria Welter wordt geboren in 1890 in Buitenzorg. Maria wordt onderwijzeres, eerst in Buitenzorg, later in Batavia. De Welters bekleden vele gouvernementele posten en Charles Welter brengt het tot minister van Koloniën.(tekst Louise Hompe)

Willem Frederik Hompe, kastenmaker en geboren op 29 augustus 1816 huwt in 1842 [ waar in Nederland in Amsterdam] met Johanna Christina de la Porte en krijgt 7 kinderen.
Het vijfde kind, Jacobus Hendricus Hompe, geboren op 11 oktober 1852 meldt zich in 1884 voor uitzending naar Indië voor het departement van oorlog, nadat zijn vrouw na twee jaar huwelijk aan TBC was overleden. Hij ontmoet de Kisarese njai Maria Leander waaruit Willem Eduard Hompe in 1889 in de tangsi van Depok geboren wordt. Omdat Maria vroeg overlijdt wordt Willem naar het Vincentiusweeshuis van de broeders in Batavia gebracht. Hij studeert ijverig en wordt commies bij het binnenlands bestuur.

Willem Eduard Hompe ontmoet Maria Welter op het kerkkoor in Batavia, zij huwen in 1916 en krijgen 6 kinderen waaronder de oudste zoon Jack Hompe, geboren in 1917, Marianne in 1919, Tine in 1921, Willy in 1924, Ciel in 1925, Vins in 1927.

Extra informatie over Zuid-Celebes in de periode 1945-1950
Spanning op Celebes
Vrijwel alle grootmachten kregen na de Tweede Wereldoorlog te maken met opstanden in hun koloniën. Het ging om langdurig en georganiseerd verzet van grote groepen gewapende burgers en militairen tegen het wettig gezag. Een volksguerrilla, politiek geïnspireerd verzet dat zich van alle mogelijke middelen bediende. Zo ook in Nederlands-Indië. Tijdens de bezetting van deze Nederlandse kolonie door Japan (van 1942 tot augustus 1945) werden de Nederlanders in kampen geïnterneerd. Het nationalisme onder de Indonesiërs groeide sterk. Vooral jongerengroeperingen op Java (aangeduid met de verzamelterm pemoeda’s) radicaliseerden en verzetten zich na de capitulatie van Japan hevig tegen de terugkeer van de Nederlanders. Mede onder druk van deze pemoeda’s riep Soekarno op 17 augustus 1945 de onafhankelijke Republik Indonesia uit. Omdat Nederland direct na de oorlog niet in staat was daadkrachtig militair op te treden, slaagden de nationalisten erin grote delen van de eilanden Java en Sumatra onder hun controle te brengen.

Dat was een grote streep door de rekening van het Nederlandse bestuur dat hoopte de oude verhoudingen na de oorlog weer snel te kunnen herstellen. De nationalisten hadden aanhang onder de bevolking, ook op het eiland Celebes. En toen de geallieerden op 13 juli 1946 het bestuur over Celebes officieel weer overdroegen aan Nederland, kregen de ‘belanda’s’ ook daar te maken met hardnekkig geweld. Honderden vrijheidsstrijders uit Java maakten de oversteek om, met enorme hoeveelheden meegesmokkelde wapens, hun broeders op Celebes bij te staan. De veelal jonge mannen gingen meedogenloos en fanatiek tekeer. Ze moordden, plunderden en stichtten brand. Daarbij hadden ze het behalve op Hollanders, vooral voorzien op inlanders die met de Hollanders samenwerkten.

In de loop van 1946 liep de situatie met name op Zuid-Celebes steeds meer uit de hand. Wat de boel extra onoverzichtelijk maakte, was het feit dat het verzet van de Indonesiërs versplinterd raakte in allerlei – elkaar beconcurrerende – partijen, die op hun beurt soms allianties aangingen met criminele bendes (rampokkers).

Enkele citaten uit het later opgestelde rapport Van Rij/Stam schetsen de penibele situatie die was ontstaan:
In Makassar, Goa, Takalar en Djeneponto werkte de het zogenoemde Leger Tentara Lipan Badjeng (Badjengse Duizendpotenleger). Uit een tijdens een actie gevonden boek van deze organisatie, waarin eigen en aan de vijand toegebrachte verliezen waren opgetekend, bleek dat deze groep alleen al in enkele maanden 309 vijanden had gedood. Onder al deze bij name aangegeven vijanden, allen Indonesiërs, bevonden zich ook kinderen. Naast deze bende opereerde in Makassar nog de Semoet Merah (de Rode Mier), die zich specialiseerde in het stichten van branden, maar ook aan moord en ontvoering schuldig was…In september 1946 is vermoord: de Gelarang van Pantjambeang op weg naar Malino. Hij is met zijn hele familie, 18 mensen, uitgemoord (doodgeschoten en doodgestoken)… In kampong Kandjilo is een put ontdekt met 80 koppen. In Tolo zijn, naar de Djannang van Parigi mij meedeelde, circa 20 mensen geslacht als karbouwen en hun lijken zijn in de rivier geworpen. De normale wijze van ter dood brengen was, het slachtoffer op de grond leggen (of vasthouden) en hem de hals afsnijden met een badik (dolkmes).”
In totaal zouden tussen juni 1946 en juli 1947 zeker 1210 mensen zijn vermoord.

Bron: VPRO geschiedenisprogramma Andere tijden. Geïnterviewden: H. van Goethem; H. van Groenendaal; P. van Haalem; A. Bintang.
http://geschiedenis.vpro.nl/programmas/2899536/afleveringen/32522438/items/32653830/
Info: redactie.at@vpro.nl

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Time limit is exhausted. Please reload CAPTCHA.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.