Oorlog en Bersiap | Thérèse ter Heide: “Ik ben ook een oorlogskind”. Het verhaal van een Japans-Indische nakomelinge

Dit artikel bevat de integrale, ongewijzigde tekst die is voorgedragen tijdens de veertiende Indië-herdenking op 14 augustus 2019. Deze vond plaats in het stadhuis van Nijmegen.

Thérèse ter Heide

Een oorlogskind ben ik.
Ik zou er niet zijn geweest als Nederlands-Indië niet zou zijn bezet door Japan van maart 1942 tot de capitulatie op 15 augustus 1945. Mijn Nederlands-Indische moeder had een relatie met een Japanse militair. Daaruit zijn mijn oudere zus en ik geboren.

Die afkomst heeft grote impact gehad op mijn naoorlogse leven. Op mijn 17e hoorde ik dat mijn biologische vader een Japanner was. Mijn moeder was al vóór de oorlog getrouwd met een Nederlands-Indische man van wie ik dacht dat hij mijn vader was.
Die schok moest ik verwerken en ik heb dit heel lang voor me gehouden.
De ontdekking veroorzaakte een tumultueuze periode voor mij, een periode van verdriet en boosheid tegenover de volwassenen om mij heen. Pas de periode daarna heb ik heel veel gesproken met mijn moeder en ben ik veel te weten gekomen over mijn biologische vader en waarom zij in die oorlog handelde zoals zij heeft gedaan.

Zoals u misschien weet, interneerden de Japanners de Nederlandse, voornamelijk blanke vrouwen, in kampen, maar lieten ze veelal Indisch Nederlandse vrouwen ongemoeid. Maar omdat de volwassen mannelijke familieleden de oorlog in moesten of gevangen waren genomen, stonden de Indische vrouwen (die trouwens ook Nederlands van nationaliteit waren) er in feite alleen voor. Dat was op heel Java het geval. Ongeveer 70.000 in getal. (In de kampen zaten ongeveer 24.000 vrouwen).

Mijn moeders familie dreef een melkfabriek in Ngandjoek ( Oost-Java). Na het vertrek van de mannen, nam mijn moeder in 1942 het beheer van de ‘melkerij’ over.
Mijn Japanse vader kwam geregeld naar de melkerij, hij was een zogenaamde burgermilitair, dat wil zeggen hij stond onder militair gezag maar had een civiele functie. Hij zat in het bestuur van de regio.

Het is niet zo bekend maar er waren op Java tienduizenden van die burgermilitairen, die allerlei functies vervulden in bedrijven. Zij woonden niet in kazernes, hadden meer bewegingsvrijheid en verbleven lang op één plek. De meeste nakomelingen hebben een burgermilitair als vader.

Mijn moeder beschreef mijn biologische vader als aardig en vriendelijk. Hij was ongeveer 20 jaar ouder dan mijn moeder die in 1942, 24 jaar oud was. Het fijne voor mijn moeder was dat hij bescherming bood tegen de Indonesische werknemers van de melkerij. Zoals bekend stonden de Indonesiërs over het algemeen vijandig tegenover de koloniale Nederlanders en zagen zij ook Indische Nederlanders als hun vijand. Mijn moeder was een vrouw alleen in die omgeving. Ook de Japanse militairen konden dankzij hem niet langer avances maken of haar lastig vallen. Ook zorgde hij ervoor dat mijn grootmoeder `niets overkwam’ in het kamp waar zij zat.

Na de oorlog ben ik opgegroeid in Indonesië en heb ik Indonesisch onderwijs gehad bij de nonnen. Onze familie (mijn moeder hertrouwde met een Nederlands-Indische man) ging pas in 1961als spijtoptant naar Nederland.
Mijn moeder vertelde dat zij en vele andere vrouwen die ook een Japans(e) kind(eren) hadden met de nek werden aangekeken door de mensen. Zij vertelde daarover iets wat grote indruk op me maakte. Na de oorlog reisden mijn moeder en andere vrouwen eens met hun oorlogskind(eren) per trein. In de coupé fluisterden andere mensen hardop dat deze vrouwen niet het recht hadden om met hen in dezelfde coupé te zitten. Waarop de vrouwen van coupé wisselden, behalve mijn moeder, zij bleef er zitten.

In Nederland durfde ik nooit over mijn afkomst te praten. Dat werd anders toen ik kennis maakte met de vereniging Japans Indische Nakomelingen, afgekort JIN. Die is opgericht in 1991.De voorloper van de J.I.N. was de contactgroep die in 1983 is gevormd door twee Indische Japanse kinderen, Hideko Gieske-Erentreich (†2016) en Chérie Bierens- Landegent ( †2005). Chérie was in Japan opgegroeid tot haar dertiende jaar. Haar Indische moeder was in 1946 met haar Japanse man meegegaan naar Japan. (Er waren ongeveer 120 andere Indo-Europese vrouwen die dat hebben gedaan) *. Hideko was in 1950 naar Nederland gekomen met haar moeder, zoals de meeste Indische vrouwen. Hideko kreeg als kind contact met haar vader toen ze zeven jaar was, haar moeder had een adres bewaard. Hideko wist als kind, van haar moeder, dat er meer Japanse kinderen waren in de Indische gemeenschap. ‘Waar zijn ze dan’ vroeg zij zich af, en ze wilde hen graag ontmoeten. Daarom plaatsten zij een oproep in de Volkskrant en De Telegraaf. Zij noemden hun contactgroep Japanese Roots. De respons was matig, veel kinderen durfden nog niet naar voren te komen. Het NIOD schatte het aantal kinderen van Japanse afkomst uit Indië op enkele honderden tot 800.
In 1991 ging de Koningin voor het eerst op staatsiebezoek naar Japan. In 1989 was de oude keizer overleden. Het bezoek bracht veel publiciteit, ook voor JIN. Een Japanse veteraan van Java kwam naar Nederland om zijn dochter op te zoeken. De ontmoeting op Schiphol kwam op TV. In die jaren groeide het aantal leden dat zich aanmeldde, snel.

Het bleek toen wel dat velen in hun jeugd problemen hadden ondervonden. Hun moeders werden met minachting bejegend, vooral in Indische kringen. Zij waren zwijgzaam over hun verleden en vertelden doorgaans weinig aan de kinderen. Die hadden op hun beurt het gevoel dat ze niets konden vragen aan hun moeder, omdat het een beladen onderwerp was. De kinderen hadden uit de Indische gemeenschap een beeld gekregen van de Japanners als wrede duivels en wanneer ze ontdekten dat ze zelf ‘half Japanner’ waren, zette dat hun identiteit op losse schroeven. In de families waarin ze opgroeiden voelden ze zich toch al vaak een buitenbeentje, bewust of onbewust. Ze hadden het gevoel dat ze hun afkomst moesten verstoppen. Enkele voorbeelden. Een nakomeling vertelde dat zij zich onder haar bed moest verstoppen als er bezoek kwam. Een ander kreeg vaak de schuld en pak slaag van de streken die niet hij maar zijn halfbroers hadden uitgehaald. Dit kwam meer voor onder de Japans-Indische kinderen. Sommigen waren zowel psychisch als fysiek mishandeld.

Zelf had ik het gevoel op “Indische Kumpulans” waar ik wel eens naar toe ging, dat de mensen naar mij keken en fluisterden. Ik vermoedde dan dat dit over mijn Japanse uiterlijk ging. Dat was heel naar.

De vereniging J.I.N. was voor velen een uitkomst. Op aanmoediging van mijn man ben ik in 2000 lid geworden, en van 2005 – 2013 heb ik in het bestuur gezeten. De vereniging was heel actief. Jaarlijks werd een grote Open Dag georganiseerd met een vol programma waarin vaak ook plaats was voor Japanse culturele optredens zoals dans en muziek. Bij JIN kon je ook vrijuit praten over je wel en wee van je Japanse afkomst. Op besloten bijeenkomsten kon gesproken worden over vragen en problemen van identiteit. Zoals:

Wie ben ik, hoe zien de mensen mij, hoe zal ik me ontwikkelen, heb ik hulp nodig en waar kan ik die vinden, wat is de geschiedenis van mijn ouders, wie is mijn vader, en mijn Japanse familie en hoe kan ik die vinden?

Het zoeken van vaders maakte altijd een belangrijk onderdeel uit van de JIN-activiteiten. In 1995 maakte het bestuur kennis met een Japanse veteraan die destijds op Java was gestationeerd, een gepensioneerde journalist. Op zijn zeventigste begon hij zich in te zetten om de Nederlandse half Japanse kinderen te helpen. Hij heet Kaoru Uchiyama.
Hij heeft heel wat vaders en/of families kunnen traceren. Ook zorgde hij voor de ontmoeting tussen vaders/familie en de oorlogskinderen. Toen hij te oud werd is zijn werk overgenomen door de stichting Oorlogsgetroffenen in de Oost (S.O.O.). Dat is een initiatief van Japanse vrouwen die in Nederland wonen en werken. Van Japanse burgers hebben de Japans Indische nakomelingen in de loop der jaren ongelooflijk veel en hartverwarmende steun mogen ondervinden.
De vereniging JIN heeft in 1997 voor het eerst voor de leden een reis georganiseerd naar Japan. De vereniging was ook begonnen contact te zoeken met de Japanse ambassade en met andere oorlogsorganisaties zoals de stichting Ex-krijgsgevangenen en Nabestaanden Japan (EKNJ). De oprichter van de E.K.N.J. was de heer Winkler, zelf een overlevende als dwangarbeider in de mijnen van Kyushu. De Japanse regering heeft sinds 1997 elk jaar tiendaagse verwerkingsreizen gefinancierd voor Nederlandse oorlogsslachtoffers en nabestaanden. De nakomelingen konden daarin deelnemen. Bijna allemaal zijn we inmiddels naar Japan geweest. Zo’n reis was van onschatbare waarde. Het was niet alleen ‘een pleister op een grote wond’ maar ook een kennismaking met het land en de cultuur van je vader. En dat je uiterlijk helemaal niet meer opvalt, was een heel aparte gewaarwording. Het gaf ons even het gevoel ‘thuis’ te komen.

14 augustus 2019. Indië-herdenking in het stadhuis van Nijmegen. Thérèse ter Heide vertelt haar persoonlijke verhaal als Japans-Indische nakomelinge. Foto: Peter van Riel

Zelf ben ik uiteindelijk in 2016 door de hulp van de stichting SOO er in geslaagd om mijn Japanse familie te traceren. De familie stond open voor een ontmoeting. En een dochter van een oudere broer van mijn vader, was bijzonder ontroerd om mij en mijn zus te zien. Dat gebeurde in februari 2017.
Bijzonder was dat deze ontmoeting samenviel met een documentaire van de NHK (Japanse televisie) over onder andere mij en mijn zus. Mijn zus is lang boos geweest op mijn grootmoeder, die haar vaak “onheus” behandelde, ik was de oogappel van mijn oma en zij niet, en ook was zij boos op de Japanse vader omdat hij nooit naar zijn kinderen (ons) gezocht had en zij het gevoel kreeg in de steek gelaten te worden. In de film is te zien hoe wij ons met elkaar verzoenen. De film is al vaak in Japan vertoond en geeft een waarheidsgetrouw beeld van de bezetting in Indië.

Ik hoop dat U door dit verhaal ook een beetje begrip krijgt voor deze “oorlogskinderen” en hun moeders. We willen ons niet op één lijn stellen met mensen die direct hebben geleden en trauma’s hebben opgelopen door die oorlog in Nederlands-Indië. Maar we hebben op ons eigen manier ook onontkoombaar te maken gekregen met de naweeën van de oorlog. Dat gaat je hele leven door.

Noot
*) Zie het boek: Han Gieske, Met Liefde vertrekken. Uitgeverij: Free Musketeers 2016. ISBN 978-90-484-3935-5.


Naschrift van de redactie
Naar de groep Japans-Indische nakomelingen is weinig onderzoek gedaan. Literatuur is daarom mondjesmaat te vinden. Andere publicaties evenmin. Informatie komt vooral vanuit de groep zélf die pas laat zich naar buiten manifesteerde.
Aanvankelijk leken de nakomelingen vooral naar hun vaders te zoeken. Naarmate dat ze zich openbaarden, bleken velen een identiteitsprobleem te hebben. De behoefte was groot om lotgenoten (zo bleek) te vinden om ervaringen mee te delen. Japans-Indische nakomelingen organiseerden zich om daaraan structuur te geven. Zo zijn ontstaan de vereniging Japans Indische Nakomelingen (JIN) in 1990 en de Stichting Sakura in 1995.

De nakomelingen kregen te maken met verwijten of minachting vanuit vooral de Indische hoek. De kinderen werden uitgescholden, genegeerd en gepest. Niet alleen door leeftijdgenoten, ook volwassenen hadden geen schone handen. Het maakte de Japans-Indische kinderen terughoudend, schuw om aandacht op zich te vestigen.
Dat is nu ruim 20 jaar aan het veranderen en door de voortgeschreden tijd zijn er nieuwe generaties die de oorlog niet zelf hebben ondervonden. De Japanners zijn niet meer de grote vijand. Daarmee is een “doorgegeven” haat tegen alles wat met Japan te maken heeft niet meer aan de orde. De Japans-Indische nakomelingen zouden zo een terughoudendheid of vooringenomenheid vanuit de Indische gemeenschap niet meer als “gewoon” hoeven te ervaren.
We hopen en verwachten dat de verhalen van de Japans-Indische nakomelingen vrijkomen en worden doorgegeven. Daarmee recht doend aan de individualiteit ervan als persoonlijke verhalen die op een juiste manier worden geplaatst binnen het grote geschiedverhaal van de koloniale geschiedenis. Juist in de betekenis van een objectieve kijk zonder de subjectieve vooringenomenheid ontstaan door de last van de pijnlijke geschiedenis van de Japanse bezetting.
De onderbelichte en daardoor voor vooroordelen en vooringenomenheid kwetsbare geschiedenis van de Japans-Indische nakomelingen is bij uitstek een gevolg van de ontbrekende post-koloniale discussie in Nederland die pas recentelijk mogelijk is geworden.

Informatie op internet
Vereniging Japans-Indische nakomelingen
Stichting Sakura https://www.oorlogsliefdekind.nl/component/option,com_simplestforum/forumId,2/parentId,615/topic,true/view,postlist/ 

Literatuur

Yoko Huijs-Watanuki, Vader, wie ben je?, Tokyo 2006).Uitgegeven door Nashi-no-ki-sha. ISBN nr.: 4-8166-0601-7.
Fridus Steijlen, Een Indische skyline. Indische organisaties in Nederland tussen 980 en 2010, Amsterdam 2018. Amsterdam University Press.