Familieverhalen| Wilhelm Linnemann (1895-1968): achtergronden bij de memoires van een Indisch topograaf

Deze publicatie maakt deel uit van de serie biografieën van Indische Nederlanders naar wie zeven straatnamen in de nieuwe Nijmeegse buurt Batavia, zijn vernoemd.

Pieke Hooghoff *

Linnemann_jong militair

Jaren ’20 van de vorige eeuw: Wilhelm Linnemann als jonge militair in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Foto: privécollectie erven Linnemann

De geschriften van Wilhelm Linnemann (Soerakarta 1895- Nijmegen 1968) zijn voor een deel geplaatst in 2005 in Caert Thresoor, tijdschrift voor de historische kartografie in Nederland. Deze Indische Nederlander die in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw in Nederlands-Indië een belangrijke positie bekleedde bij de Topografische Dienst van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL), heeft zijn nooit gepubliceerde memoires opgetekend toen hij alweer jaren in Nijmegen woonde.
Deze bijdrage is een bewerkte versie van het artikel over Linnemann uit 2005, geschreven door Ferjan Ormeling en Pieke Hooghoff, gevolgd door de eigen teksten van Linnemann. 1)

 

 DEEL I

LInnemann_getypte_tekst_vb

Getypte pagina uit het manuscript van de memoires van Wilhelm Linnemann, met op een notitieblaadje correcties die hij zelf nodig vond. Bron: privécollectie Erven Linnemann

Inleiding: de persoon Wilhelm Linnemann in het kort
Na een heel succesvolle carrière ontstonden er problemen rondom de persoon van kapitein Linnemann, waardoor er in 1936 ongewild een einde aan zijn militaire loopbaan kwam. Hij vertrok naar Europa en kwam uiteindelijk via Brussel in Nijmegen terecht. Hij leidde een onopvallend leven met zijn gezin dat uit vijf kinderen bestond, een groot contrast met het  leven dat hij in Indië had geleid. Hij heeft in Nijmegen zijn levensverhaal opgetekend. Bij de voorbereiding van mijn publicatie Bandoeng aan de Waal  (2000) over Indisch Nijmegen aan het begin van de twintigste eeuw, gaf de familie Linnemann inzage in deze opmerkelijke documenten. Uit de geschriften met tekeningen en ingeplakte illustraties blijkt hoe Linnemann al in zijn jeugd liefde voor de wilde natuur had opgevat en al heel jong nauwkeurige observaties deed. Die rake observaties blijken ook uit zijn nagelaten geschriften.

De bevindingen van Ormeling
De hoogleraar historische cartografie Ferjan Ormeling was enthousiast over het werk en de geschriften van Wilhelm Linneman. 2) Hij toonde zich bereid zijn cartografische werkzaamheden in een breder verband te plaatsen en aldus het belang van zijn getuigenis op waarde te schatten. Van de ongeveer tweehonderd pagina’s heeft hij twintig pagina’s becommentarieerd die over het kaarteringswerk gingen.
Ormeling meldde daarover:
“Het bijzondere van Linnemanns verhaal is dat hij beschrijft hoe hij in zijn positie als Indo, iemand met en Europese vader en een inlandse moeder, in staat was om ondanks veel nadelen en tegenwerking snel carrière te maken. Daarbij komt de boeiende stijl van zijn verhaal, neergezet tegen de achtergrond van de Indische hiërarchische maatschappij. Dat zijn allemaal aspecten die het verhaal voor buitenstaanders zo interessant maken. Het oerwoud op Sumatra in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw was ondoordringbaar en gevaarlijk en zeker toen nog een heldhaftige onderneming. Maar, zoals Linnemann zelf heeft geschreven: “…zoveel opofferingen en ontberingen bij deze pioniersarbeid in deze koloniën gingen als de meest gewone zaken geruisloos voorbij”!

Linnemanns onderwerpen
Ormeling plaatst Linnemann als een begaafde, introverte, maar zelfbewuste militair die in staat was zijn hoge ambities te realiseren. Ormeling opperde:
“Linnemanns teksten gaan over onderwerpen als de verhoudingen tussen Indo’s, tussen de uit Nederland afkomstige krachten en Indo-topografen; over de talen die werden gesproken (Linnemann kreeg een extra uitkering vanwege zijn examen in het Hoog- en Laag Javaans). Voorts over het leven tijdens de metingen in het ontoegankelijke oerwoud en de  problemen waarmee de Indo-Europeanen te maken kregen in de ‘soos’, het bolwerk van de blanke kolonialen. Zijn observaties zijn daarom ook belangrijk. Het gaat over een man die in feite met alle mogelijke handicaps opgegroeid is: een Indo, wiens vader uit Indië vertrekt en zijn vijfjarige zoon bij een pleeggezin brengt; die verblijft bij de paters in Buitenzorg woont, om op twaalfjarige leeftijd terecht te komen op de opleidingsschool voor kinderen van militairen in Gombong op Midden-Java. Hij brengt het door zijn opvallende prestaties en ondanks zijn introverte houding tot bijna de hoogste rang bij de Topografische Dienst, de grootste karteringsorganisatie van Zuidoost-Azië, die verantwoordelijk is voor de kartering van een gebied 80 maal zo groot als Nederland. Zijn loopbaan zou echter nogal abrupt eindigen.”
Linnemann schreef zijn memoires voor zijn eigen kinderen en kleinkinderen. Hij schrijft in zijn inleiding dat hij hoopt dat “… dit geschrijf misschien van nut kan zijn voor anderen, in de eerste plaats dan voor eigen nakomelingen, die toch in zekere mate verlengstukken zijn van eigen leven.” En dat hij “… zonder de feiten aan te dikken, ervaringen uit een vervlogen koloniaal tijdperk levend [wil] houden”.

AFB 4. Sumatrakrt 1928 b

1928. Stand van de kartering van Sumatra’s Westkust, een half jaar nadat Linnemann hier het commando had overgenomen

De Topografische Dienst, het bijzondere van Linnemanns autobiografie voor de karteringsgeschiedenis van Nederlands-Indië
De visie van Linnemann op de Topografische Dienst, anders dan uit de officiële rapporten van de Europese diensthoofden komt naar voren in zijn geschriften. Ormeling plaatst de herinneringen van Linnemann naast de gegevens uit de documenten van de Topografische Dienst. In 1929, als Linnemann het commando over de in Padang gestationeerde opnemingsbrigade overneemt (zie figuur 2), voert hij het bevel over één burgerambtenaar, vier Europese sergeants en 7-19 inheemse medewerkers (er zijn hiervan verschillende opgaves). In 1932 zijn er 444 mensen in dienst, waarvan 70% inheemsen. Er zijn dan zeven opnemingsbrigades. Linnemann benoemt ook het opnemingspersoneel in zijn brigades als de de topografen, terreinverkenners, landmeters sjouwers en kaarttekenaars. Zijn zijn inlanders, élève-topografen (zoons van inlandse hoofden), Indische Nederlanders, burgers en KNIL-ers..

Afb3 Indische topografen

Vier wegens 40 jaar dienst gedecoreerden uit het Jaarverslag van de Topografische Dienst in Nederlands Indië van 1923.  Alle vier begonnen op de pupillenschool in Gombong. De verwijzing naar de combinatie Hollandse namen en Indische trekken behoort tot het typisch koloniale idioom met zijn etnisch bewustzijn.

De kartering van Indonesië in de tijd van het Nederlands gezag is bekend aan haar producten en aan de jaarverslagen van de Topografische Dienst. In die jaarverslagen was nooit plaats voor human interest of voor petite histoire. De verslagen betreffen veranderingen in de organisatie, toename of inkrimping van het personeel, bezuinigingen op de ter beschikking gestelde middelen, de uitbreiding van de productie (zowel in het aantal gekarteerde vierkante kilometers per jaar als in aantallen gereproduceerde kaartbladen). Het gaat over de reproductie van de kaartbladen en over hun nauwkeurigheid, maar bijna nooit over mensen. Van een verdienstelijke directeur zal in de jaarverslagen een biografie worden opgenomen, maar dat is een uitzondering. De mensen staan in de jaarverslagen met hun rang en standplaats, zonder informatie over hun kwaliteiten. In het jaarverslag van 1923 zien we Nederlandse namen, op de bijbehorende foto’s (zie figuur 3) zien we Indische Nederlanders. Soms geven de jaarverslagen aan wat de redenen van vertrek zijn: Europees verlof, ziekte en overlijden.

Wilhelm Linnemans militaire opleiding en de opleiding tot cartograaf
Linnemann gaf in de navolgende tekst in zijn memoires een gedetailleerd beeld van zijn werk als militair. Daarbij wisselde hij de eerste en derde persoonsvorm af. De beschrijvingen over zijn persoon heeft hij grotendeels zelf herschreven en slechts licht bewerkt. Later, In het deel over het karteringswerk op Sumatra gebruikt hij ook de ik-vorm. [PH]
Wilhelm Linnemann werd in 1895 in Soerakarta (Solo) op Java geboren als kind van een Duitse soldaat en een inlandse moeder.  Hij groeide niet op bij zijn ouders en kwam als zevenjarige jongen bij een jongenshuis van de Jezuïeten in Buitenzorg waar hij een strenge en katholieke opvoeding ontving. Als soldatenzoon (‘anak kolong’) was hij voorbestemd militair van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) te worden. Als jongen van 12 jaar bezocht Wilhelm in juli 1907 de Militaire Pupillenschool te Gombong, in de residentie Kedoe op Midden-Java.

AFB 5. Mid Java krt .Ormeling

Kaart van Midden-Java met Linnemanns geboorteplaats Soerakarta, De plaats waar hij de pupillenschool van het Nederlands-Indische leger bezocht (Gombong) en de locatie van de Opleidingsbrigade van de Topografische Dienst (Malang) Magelang (Mg) als hoofdkwartier van de herzieningsbrigade en Malang (M) de locatie van de Opleidingsbrigade van de Topografische Dienst (fragment van de ‘Kaart van Midden-Java’ door H. Th.Ph. Witkamp, 1890).

Aan die school was de twee-jarige cursus voor de Topografische Dienst verbonden, de uitverkoren opleidingssectie die gunstig bekend stond vanwege het avontuurlijke werk en de goede verdiensten. Hij vervolgde de militaire opleiding via de Kaderschool in Solo en de onderofficiersopleiding te Meester-Cornelis. Voor een Indo, zoals hij zichzelf noemde, was het niet waarschijnlijk ooit een hoge militaire rang te bereiken, maar dàt lukte hem wél gelukt. Tot zijn spijt werd hij niet gekozen voor de Topografische Dienst, maar stuurde zijn kapitein hem voor de officiersopleiding naar Nederland in Kampen, Amersfoort en Nijmegen, een periode die een jaar langer duurde door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
Zijn opleidingstijd had Linnemann gemakkelijk doorlopen. Hij was een ambitieuze, bescheiden student die niet alleen in talen en exacte vakken uitblonk, maar ook in sport(schermen en roeien) en strategie. Naast het overladen programma van krijgskundige studies bekleedde hij bestuursfuncties, zoals het vicevoorzitterschap van de Studentenvereniging Minerva. Door zijn ingetogen houding voelde hij zich buiten de burgermaatschappij staan en heeft hij deze periode toch als nogal eenzaam beleefd. In 1918 keerde hij naar Nederlands-Indië terug.

Afb6 Bestuur Minerva

1923. Wilhelm Linnemann als bestuurslid van de studentenvereniging ‘Minerva’ van zijn officiersopleiding in Nederland te Kampen Foto: privécollectie erven Linnemann

Als jong commandant op Celebes (van 1919 tot 1925)

Afb8 Linnemann_tijger

Wilhelm Linnemann zocht de ‘rimboe’ op en heeft op dieren als tijgers gejaagd, maar ook schetsen gemaakt. Privécollectie erven Linnemann

Om aan de sleur van het garnizoensleven op Java te ontkomen, vroeg Linnemann overplaatsing aan naar een buitengewest in de ‘rimboe’, zoals hij de binnenlanden noemde. Als jong officier van 24 jaar voerde hij zelfstandig het commando over een groot deel van Noord- en Zuid-Celebes in de standplaatsen Pampanoea en Kolondale. (“… In dit bestuursgebied, ruim zo groot als Nederland met ruim 500 km kustlijn, moesten wekenlange tournees in het binnenland gehouden worden. Het ging om tochten die te voet of te paard langs smalle en bredere paden geschiedden, terwijl de eilanden en sommige kuststreken slechts per zeilprauw waren te bereiken.”)
De jonge officier ontwikkelde zich tot een in zijn ogen strenge en rechtvaardig commandant die door zijn ondergeschikten werd gewaardeerd, te meer omdat hij zelf actief deelnam. Hij bekwaamde zich in de bouw van kampementen, rechtspraak en gezondheidszorg. Hij bouwde een modelwoning voor dorpelingen en construeerde verschillende scheepjes. Naast militaire opdrachten moest hij ook civiele diensten uitvoeren. Hij oefende functies als ambtenaar van de burgerlijke stand, vendumeester, havenmeester en belastinginner uit. Tijdens de vele tochten kon hij zich bovendien uitleven in de jacht op wilde dieren: van herten, krokodillen en tijgers.

Linnemann verwierf zich de naam van ‘Toean-djalan’ (Heer der wegen) doordat hij er met zijn patrouilles in slaagde verschillende verbindingen te verbeteren door bochten af te snijden en trajecten te verbeteren en te verharden. Een succesvol nieuw tracé was een door hem ontdekte route van Kolondale naar Koromantantoe door een kloof van ongeveer tien kilometer. Deze route verving voortaan het bijna drie maal zo lange en steile bergpad. De zes zware en leerzame jaren op Celebes bleken een uitstekende voorbereiding te zijn op zijn latere kartografisch werk.

Afb9 Kaart Midden Celebes

Uit de periode 1919-1925: schetskaart gemaakt door Wilhelm Linnemann van Midden-Celebes (Sulawesi). Privécollectie erven Linnemann

Karteringswerk bij de Topografische Dienst
Wilhelm Linnemann was inmiddels kapitein in het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger toen hij na zijn eerste Europese verlof in 1926 toch bij de Topografische Dienst van het KNIL werd gevraagd. De dan 31-jarige Linnemann volgde de ongeveer twee jaar durende opleiding in Malang op Oost-Java met als hoogtepunt de nooit eerder gerealiseerde, avontuurlijke beklimming van de Goenoeng Keloed. 3) In 1927 was de eerste opdracht na de opleiding het leiden van de Topografische Brigade op Sumatra. In onherbergzame oerwouden in een nog woester natuurgebied dan hij van Celebes kende, deed hij tot 1932 veel belangrijk kaarteringswerk met behulp van zijn medewerkers die hij goed voor dit werk wist te motiveren. Hij verbeterde de werkwijze van de metingen waardoor deze preciezer en veel sneller uitgevoerd konden worden, terwijl het werk minder jachtig hoefde te gebeuren. Hij was volkomen zelfstandig en onafhankelijk van de militaire en civiele autoriteiten.
Terug op Java werd hij wiskundig medewerker bij de Triangulatiebrigade in Batavia en later kreeg hij de leiding over het Centrale Kaarteringsbureau en de Instrumentenafdeling.  Ook verving hij tijdelijk het hoofd van het Reproductiebedrijf te Weltevreden, de grootste en best geoutilleerde drukkerij van Zuidoost-Azië. Hij bleef de uitoefening van deze functies afwisselen met karteringswerk. Zijn ambitie voor kartering had hij volledig kunnen uitbuiten. Hij bekwaamde zich steeds verder in landmetingen en kartering op lange verkenningstochten.

Vertrek uit Nederlands Indië
Opgeklommen tot chef van de Herzieningsbridgade leek het alsof Linnemann werd voorbereid om het commando over te nemen. Legercommandant Kuiper had door belangrijke opdrachten waarbij Linneman hem verving, indirect aangegeven dat hij aan Linnemann als zijn mogelijke opvolger dacht. Linneman was voor velen het gedoodverfde toekomstig diensthoofd. Zelf was hij niet overtuigd van zijn promotiekansen. Er was negatief gesproken over zijn persoonlijke omstandigheden, met name over zijn toenmalige vrouw. Door onvoldoende eerzucht en het ontbreken van invloedrijke relaties en vrienden leek hij zijn loopbaan niet sneller opwaarts te kunnen beïnvloeden. Linnemann putte echter grote voldoening bij de van Kuiper overgenomen inspectie van de Opnemingsbrigade in Zuid- en Midden-Sumatra toen hij kon vaststellen dat in het gebied waar hij zijn eerste kaartering had gedaan nog steeds volledig volgens zijn richtlijnen en methoden werd doorgewerkt. Terug in Batavia, deed hij nog wat karterings- en landmetingswerk en in afwachting van verdere benoemingen. Die kwam er niet door tragische omstandigheden van persoonlijke en militair-hiërarchische aard. De opvolger van Kuiper zou Linnemann in moeilijkheden brengen. Het leek erop dat deze kolonel de kans aangreep Linnemanns promotie te belemmeren door hem in opspraak te brengen. Linnemann wenste zich vanwege een brief over zijn familiezaken niet ter zuivering voor een ereraad van officieren te stellen. Vrij plotseling nam hij ontslag en verliet Nederlands-Indië voorgoed. In de laatste regels van zijn verhaal gaf hij aan dat er door persoonlijke omstandigheden een plotseling einde aan zijn militaire carrière kwam.

Nijmegen: ‘eindpost’
In 1936 was aan Linnemann eervol ontslag uit de dienst verleend onder toekenning van de hogere rang van majoor. Hij verliet voormalig Nederlands Indië met zijn tweede vrouw, een Nijmeegse. In (toen al bezet) Europa zou hij een heel ander leven gaan leiden. Hij vertrok via Brussel naar Nederland. Na omzwervingen als gevolg van de oorlogsomstandigheden kwam hij met zijn vrouw en kinderen in 1942 in Nijmegen aan. Ze gingen wonen op Mariaplein 1. Hij kende deze stad van zijn opleiding als officier en het was de plaats waar zijn vrouw vandaan kwam. Hij werkte enkele jaren als verzekeringsagent.

Mariaplein

2016: het Mariaplein in Nijmegen-Oost. Wilhelm Linnemann woonde hier na zijn terugkeer in Nederland. Foto: Humphrey de la Croix

Mogelijk heeft dat zelfstandige werk hem bij hem zakelijke ambities opgewekt. Wilhelm Linnemann voelde zich nog jong genoeg om een onderneming te beginnen. In 1950 kocht hij een een kilometer verder in de wijk Altrade een woon-winkelpand op de hoek Hobbemastraat –  Daalseweg en begon een sigarenzaak.

Hobbemastraat-Daalseweg

2016: pand op de hoek Hobbemastraat-Daalseweg in Nijmegen-Oost waar Wilhelm Linnemann een tabakszaak had. Foto: Humphrey de la Croix

Echtp Linnem MariapleinIn de Nijmeegse periode tussen 1956 en 1966 heeft hij zijn herinneringen en bewaarde aantekeningen bewerkt tot twee delen uitgetypte boekwerken, met foto’s en zelfgemaakte tekeningen. Zijn kinderen hebben hem vaak achterin de winkel zijn teksten zien uitwerken. Deze zijn zo gedetailleerd en levendig beschreven dat ze vrijwel zéker op eerdere aantekeningen zijn gebaseerd. De tekeningen heeft hij er later aan toegevoegd, ze zijn met ballpoint gemaakt op een giroafschrift uit 1964. 4)
Linnemann leefde een vrij teruggetrokken bestaan met zijn gezin. Hij overleed in Nijmegen in 1968.

Foto hiernaast: de dochters hebben eronder geschreven “Onze ouders op het Mariaplein”.
De foto is uit de privécollectie van de erven.

 

___________________________________________________________________________________
*
Pieke Hooghoff publiceert over lokale geschiedenis, vooral Indisch-Nijmeegse
onderwerpen. Onder meer: Bandoeng aan de Waal : Indische Nijmegenaren aan het
begin van de twintigste eeuw;
over de banden van Nijmegen met Indië, portretten van
bekende en minder bekende Nijmegenaren met een Indische achtergrond
(2000). Een
van de beschreven Nijmegenaren is de militair kartograaf Wilhelm Linnemann.

Noten
1) Bewerking van Wilhelm Linnemann: ervaringen bij het karteren van Nederlands-
Indië, 1926-1936. Door Pieke Hooghoff en Ferjan Ormeling. In: Caert Thresoor maart
2005; p. 14-34.  Ferjan Ormeling heeft zich steeds sterk gemaakt voor de schrijfwijze
van cartografie, karteren e.d. met een k. Linnemann hanteert steeds de term
kaartering, waar tegenwoordig kartering gebruikt.
N.B.: Voor de Indische (geografische) benamingen is de spelling van voor 1940
gebruikt.
2) Ook bekend door de Bosatlas en van de herdruk van de Grote Atlas van Nederlands
Oost-Indië  – Comprehensive Atlas of the Netherlands East Indies ; door J.R. van
Diessen, F.J. Ormeling sr, R. Braam, W. Leijnse, P. Levi, J. Reijnders, R. Voskuil en
P. Ziellemans; 480 p. Henk Donkers Nijmegen 2004.
3) Dat blijkt ook uit een formulering als: ‘Na de laatste zware eruptie van de Kêloed in
1919 ruim zeven jaar geleden was de vulkanologische dienst hier bezig met een
experiment.’ Dit moet hij in 1926 hebben aangetekend.
4) Voorbeeld van een schets gemaakt op de achterkant van een giroafschrift (uit privéarchief erven Linnemann):

Linnemann_schets_giroafschrift

 

 

 

 

 

_____________________________________________________________________

DEEL II

Memoires: De Topografisch Brigade op Sumatra

Linnemann ging de Topografische Brigade in Midden- en Zuid-Sumatra vanuit Padang leiden. In onherbergzame oerwouden in een nog woest natuurgebied deed hij van 1927 tot 1932 veel belangrijk kaarteringswerk met behulp van zijn medewerkers. Hij verbeterde de werkwijze van de metingen waardoor deze preciezer en veel sneller uitgevoerd konden worden, terwijl het werk minder jachtig hoefde te gebeuren. Hij was volkomen zelfstandig en onafhankelijk van de militaire en civiele autoriteiten. Nu volgen fragmenten uit zijn memoires waarin hij zijn werk heel betrokken en beelden heeft beschreven. .

Uit de MEMOIRES, deel 2 : Nieuwe methode om oude topografische kaarten te herzien

Spoedig lukte het ons een vrij eenvoudige methode te ontwikkelen om aan de hand van deze agrarische metingen, die geheel voor rekening van Binnenlands Bestuur geschiedden, de van vóór 1900 daterende topografische kaarten op een thans niet meer gebruikelijke schaal te herzien en om te werken. Vooral omdat het weinig bijzondere kosten eiste gaf Batavia tenslotte toestemming deze oude kaarten van Sumatra’s westkust om te werken en te doen herdrukken tot grote voldoening van het militair commando en het bestuur, dat vrij spoedig weer over redelijk beter kaartmateriaal kon beschikken. (…)

Het land en de natuur van Sumatra waren groots en woest in vergelijking met Java en Celebes.  Achter de betrekkelijk smalle westelijke kuststrook, meestal steil opreizend uit de diepe Indische Oceaan verhief zich dadelijk de machtige Boekit Barisan, de geweldige ruggengraat van noord tot zuid Sumatra. Daarin bevonden zich de machtige complexen van vulkanen en hoogvlakten, waarna het langzaam overging tot heuvelachtiger land en de grote zwaarbeboste alluviale (aangeslibde landvorming) vlakten en uitgestrekte moerassen aan de oostkust, zoals Palembang, Djambi en  Indragiri.

Daartussen lagen de grotere en kleinere menselijke nederzettingen als verloren in dit met oerwouden overdekte land, waar de verbindingen niet met kilometers maar meer met dagtrajecten werden gerekend. Waar ook de in het wild levende dieren in grote en kleine kudden een bestaan vonden, zoals olifanten, buffels, neushoorns, herten, zwijnen, orang-oetans en talrijke apensoorten als siamangs (zwarte gibbon) maja’s de takken der woudreuzen bevolkten, ontelbare vogelsoorten, en waar tijgers als koningen der wildernis rondzwierven.

Dat uitgestrekte land, ongeacht hoogten, diepten en vegetatie, ongeacht of er mensen of slechts wilde dieren voorkwamen of het ooit door mensenvoeten betreden was, moest overal doorkruist, opgetekend en in kaart worden gebracht. Het was geduldig, zwaar werk met een betrekkelijk gering aantal mensen, bescheiden middelen en kosten. Want alweer was men hier gebonden aan een krappe, zuinige militaire begroting.

Elke topograaf had zijn ‘veelhoek’ of werkterrein van ongeveer 1000 km2, dat in ongeveer één tot anderhalf jaar in kaart moest worden opgeleverd, waarbij te bedenken dat in deze moeilijk begaanbare gebieden dagelijks slechts enkele kilometers kon worden gevorderd. Drie tot vier weken was hij achtereen in het veld of liever in de hoetan (de rimboe), de marsdagen naar en van het terrein inbegrepen. Daarna was bijna een zelfde tijd nodig om de verkregen gegevens in het meetboek genoteerd nauwkeurig uit te werken en in kaart te brengen, intussen ook wat te bekomen van de vermoeienissen en ontberingen, tot zijn volgende meettournee.

Zijn voornaamste hulp was een vaste mandoer, die als persoonlijke veldbediende en factotum (manusje van alles) wat voor hem kon zorgen, hem bijstaan bij de metingen en werkverdeling van de op zijn tochten gehuurde 5 à 6 dragers van zijn instrumenten , meetbakens, voedingsmiddelen en eenvoudige velduitrusting. Deze dragers waren tevens zijn helpers bij de metingen en kappers door de dichte bossen. Tezamen vormden ze een groepje, dat enkele weken, meestal zonder verbinding met de buitenwereld in hechte gemeenschap moest samenwerken en leven onder sobere omstandigheden.

Ook de sectieleiders trokken er maandelijks op uit om afgeronde reeds in kaart gebrachte gedeelten in het terrein te controleren en inspecteren. Evenals de brigadechef zelf, die elke maand enige inspecties voor zijn rekening nam om op de hoogte te blijven met de algemene gang van zaken en naar zijn bevindingen verdere richtlijnen te geven. Tevens ook om zijn mensen te stimuleren door hun inspanningen te delen, zodat voor hem eveneens de algemene regel gold “half uit, half thuis”, hetgeen overigens tegemoet kwam aan mijn eigen wensen en verlangens.

Linnemann_patrouiile_bone

Periode 1919-1925: KNIL- patrouille nabij Boné, Celebes (Sulawesi). Foto: privécollectie erven Linnemann

Met grote waardering en bewondering denk ik dikwijls terug aan deze eenvoudige jonge werkers, met wie ik soms weken door de rimboe trok en die dankbaar en ook enthousiast waren als een inspectie werd onderbroken door een korte jachtpartij, dat weer eens vers vlees in de pot bezorgde en het jagershart even bevredigde. Voor zo’n jachtpartij was in dit wildrijke terrein altijd wel gelegenheid en het werd ook voor de dragers een feestdag met een flink maal van aan het spit geroosterd wild. Het compenseerde tevens de Zondagen, die men uiteraard in de rimboe niet kende. (…)

Meestal trokken deze inboorlingen zich nadat er kamp was gemaakt weer op zichzelf terug en slechts zelden was er iemand nog bereid over andere dingen als over eigen land en volk, het dierenleven etc. te praten. Soms lukte het na eindeloos geduld ze een enkele maal daarover los te krijgen, waarbij overigens wel gezegd moet worden, dat men dikwijls aan beide zijde te vermoeid was om nog iets anders te doen dan de noodzakelijke verzorging van eigen lijf en maag. Men zocht dan zo spoedig mogelijk rust ook voor de volgende dag, waarbij reeds begonnen moest worden zodra het daglicht even doorbrak. (…) Onze mensen daarentegen moesten het hele gebied doorkruisen, waarbij niets van enig belang mocht worden overgeslagen, want echt alles moest in kaart worden gebracht, hoe ontoegankelijk het ook was of leek. Alle heuvel en bergtoppen, vooral de hoogste die het meeste uitzicht boden, moesten beklommen worden, de diepste kloven verkend en het dichtste oerwoud doorkruist, kortom alles moest verkend en aangemeten zijn. Niets mocht voor hen met hun meetinstrumenten onbereikbaar zijn.

Het was duidelijk hoe moeilijk een jonge topograaf, pas van Java en voor het eerst in deze maagdelijke Sumatraanse oerwouden, het had. Daarom werd hij bij zijn eerste tournee ingeleid door de sectie-brigade chef, die hem de eerste week vergezelde om hem wat wegwijs te maken in zijn terrein, het bosleven, de geldende instructies en gevolgde praktijk. Hoofdzaak was wel om zo’n jonge knaap niet dadelijk alleen met een stel vreemde koelies het oerbos in te sturen, hem te doen wennen en enigszins vertrouwd te maken met nieuwe omstandigheden. Het was goed voor te stellen dat deze geweldige oerwouden, waar slechts wild gedierte hun verblijfplaats en jachtterrein had, een vreemd geheimzinnig en angstig beklemmend gevoel op een nieuweling uitoefende. Zelf was ik er de eerste maal, ondanks vroegere ervaringen, ook niet geheel aan ontkomen.