Sociale geschiedenis | Indo’s en politiek 1. Veel perkara’s, weinig politieke oplossingen

door Humphrey de la Croix

Op 12 september 2012 gaat Nederland naar de stembus om een nieuwe Tweede Kamer te kiezen. Het is dan 100 jaar geleden dat in toenmalig Nederlands-Indië de Indische Partij werd opgericht. Oprichter van deze eerste Indische politieke partij was de Indo E.F.E. Douwes Dekker (1879-1950). De partij was gericht, maar niet uitsluitend, op de Indo-Europeanen. De achterneef van Multatuli zag uitgerekend voor hen een rol liggen in het verbinden van de bevolkingsgroepen in de kolonie. IndischHistorisch.nl leek het een goede aanleiding om in een drietal artikels aandacht te besteden aan Indo’s en hun politieke activiteiten of betrokkenheid. Het zal niet gaan over hun politieke voorkeuren maar over het bedrijven van politieke of politiek getinte acties en initiatieven.

Nederlandse politieke ontwikkelingen 1990-2010
We beginnen deze artikelreeks niet vanuit het verleden en dan richting het heden, maar starten in het laatste decennium van de twintigste eeuw. Zo is in deze periode in 1994 de Vrije Indische Partij opgericht. De verkiezingen van dat jaar leidden tot het eerste paarse kabinet bestaande uit de Partij van de Arbeid (PvdA) en de Partij voor Vrijheid en Democratie (VVD). Van niet minder historisch belang is het ook het eerste kabinet zonder christen-democraten, die voorheen altijd deel uitmaakten van opeenvolgende regeringen. Paars 1 zou een succesvol kabinet worden en in 1998 volgde Paars 2. De beide kabinetten onder leiding van Wim Kok vielen samen met een periode van grote economische groei en een flinke welvaartstoename voor de meeste Nederlanders. Dat bleek een paar jaar later slechts een deel van de werkelijkheid. Na de eclatante verkiezingsoverwinning van Pim Fortuyn in mei 2002 brak het besef door bij politici dat het laatste decennium van de twintigste eeuw, naast welvaart en technologische revolutie (internet), ook grotere ongelijkheid in inkomens en maatschappelijke kende. Vooral kwamen maatschappelijke spanningen bloot te liggen als gevolg van tientallen jaren immigratie en multiculturele ontwikkeling. Pim Fortuyn was de vertolker van de gevoelens die veel landgenoten voor zichzelf hadden gehouden. In het algemeen politiek-correcte Nederlandse klimaat was er geen plaats voor die gevoelens. Maar niemand kon er meer omheen dat er naast zoveel meer welvarende en rijke mensen er ook een grotere groep was ontstaan die niet had geprofiteerd. Een ander maatschappelijk gevoelig punt was de achteruitgang van de zorgsector, of beter gezegd dat echt goede zorg voor de meest kwetsbaren buiten bereik leek te komen. Recentelijk hebben de Partij voor de Vrijheid (PVV) en de Socialistische Partij (SP) met succes ingespeeld op deze ontwikkeling. Voorlopig slotstuk van 20 jaar politieke dynamiek is een sterk veranderd politiek speelveld, waarin de gevestigde middenpartijen PvdA en CDA flink aan macht hebben verloren en formaties van regeringen steeds moeilijker zijn geworden. Hoofdkenmerk van deze ontwikkeling is dat de partijen aan de uiterste zijden (links de SP en rechts de PVV) met de duidelijkste boodschap het meest winnen. Is er in deze ontwikkelingen een Indisch geluid te horen geweest? En zo ja, hoe klonk dat? Zo nee, waarom niet?

De Indische gemeenschap en haar issues rond 1990
De Indische Nederlanders zijn in de politiek en in onderzoeken altijd opgevoerd als voorbeeld van een geslaagde en geruisloze integratie. Hun sociaal-economische positie is niet afwijkend ten opzichte van de rest van de Nederlanders. Grofweg zijn ook Indische Nederlanders in de laatste twintig jaar grotendeels tot de middenklasse gaan behoren. Op allerlei terreinen en posities zijn zij te vinden. Uitzondering is echter het politieke leven, waarin af en toe een Indische Nederlander te zien is. In het eerste kabinet-Kok was Winny Sorgdrager minister van Justitie. Later zijn er de kamerleden Mei Li Vos (PvdA) en Geert Wilders (PVV). Ze zijn behoudens hun achtergronden niet als vertegenwoordigers met een Indische politieke agenda te zien. Ondanks gebrek aan gegevens is het niet te gewaagd ervan uit te gaan dat Indischen een afwijkende patroon hebben qua politieke voorkeuren. Maar in dat tijdsbestek van 20 jaar tussen 1990 en 2010 is de Vrije Indische Partij actief geweest van 1994 tot 2006. Voor het eerst sinds het einde van Indië begaven Indische Nederlanders zich expliciet in de politiek om hun belangen direct en landelijk te behartigen. Deden ze dat dan niet eerder? Jawel! Honderd jaar geleden toen Multatuli’s achterneef Ernest Douwes Dekker eerst de vereniging Insulinde oprichtte in 1908 en vervolgens in september 1912 de Indische Partij. Na het verbod op de partij in 1913 was daarmee een radicale Indische politieke beweging feitelijk geëlimineerd. Het in 1919 opgerichte Indo-Europees Verbond (IEV) zou succesvoller zijn, niet zozeer als een echt politieke beweging maar een meer materiële belangenbehartiger van de Indo’s en ambtenaren onder hen in het bijzonder. Het IEV was gematigd en wilde zijn doelen bereiken door dialoog en samenwerking met het landsbestuur. En zo het zou tot op heden blijven: radicale Indo’s bestaan niet, de Nederlanders niet tegen het hoofd stoten. Buiten de bijna identieke naam hebben de partij van Douwes Dekker en de Vrije Indische Partij uit 1994 politiek weinig gemeen. Dat kan ook niet anders gezien de verschillende tijd en plaats: Indië in 1912 versus Nederland eind twintigste eeuw.

Openstaande post-koloniale rekeningen Het was in 1990 bijna 50 jaar geleden dat Japan Nederlands-Indië bezette, 45 jaar geleden dat de Bersiap-tijd en de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd volgden. Rond 1970 waren de laatste repatrianten aangekomen en was intussen het merendeel van de Indische Nederlanders opgegaan in zijn Nederlandse omgeving. Een derde generatie gerekend vanaf de komst naar Nederland diende zich aan. Immigrantenproblemen waren beperkt tot Molukkers (kapingen in 1975 en 1977) en gastarbeiders (hoge werkloosheid, spanningen in stadswijken met grote concentraties buitenlanders). Antropologe en bestuurskundige Lizzy van Leeuwen betoogt dat Indisch vooral werd geassocieerd met elementen uit hun cultuur als de pasar malam’s, de eetcultuur en een verder vriendelijk, sympathiek imago omdat ze nooit voor problemen zorgden. Hun gastvrijheid, bescheidenheid en eetcultuur deden de rest voor dat imago. Terecht stelt Van Leeuwen dat er onder dat rimpelloze oppervlak veel post-koloniale pijn onopgemerkt bleef en er nog veel onopgeloste problemen waren. Te noemen zijn het uitgebleven rechtsherstel, de achterstallige soldij- en salarisbetalingen van voormalige militairen en ambtenaren (backpay-kwestie), een geschiedschrijving die recht doet aan het integraal deel uitmaken van de Indische geschiedenis binnen de Nederlandse, het eisen van excuses door Japan voor het veroorzaakte leed, materieel en immaterieel. Lizzy van Leeuwen’s belangrijkste conclusie is dat de Nederlandse regering na het verlies van de kolonie, in wezen politieke Indische onderwerpen had geneutraliseerd en de aandacht wist te concentreren op de culturele kant van de Indische Nederlanders. Politisering van Indische onderwerpen had vast geleid tot nader onderzoek naar gevoelige kwesties als de politionele acties en geweldsexcessen, heftige reacties uit de hoek van de veteranen, het weer moeten bekijken van de backpay-kwestie en uiteindelijk vooral rekeningen die letterlijk moesten worden betaald. De Indische Nederlanders vooral als een culturele belangengemeenschap laten zien was een veilige weg. Die wonderwel goed paste bij het “Indisch zwijgen” en de “soedah, laat maar!”-reactie.

Indisch buitenparlementair “activisme”: de politieke kaart niet gespeeld
Ervan uitgaand dat er een Indische gemeenschap is in de zin van een groep die gezamenlijke belangen had te verdedigen, dan miste ze in de jaren zestig en zeventig het nodige georganiseerde verband om met kracht en effectiviteit die op de politieke agenda in Den Haag te krijgen. Er zal vooral veel activiteit zijn geweest op ambtelijke niveau’s. Van doeltreffende Indische politieke lobby’s op al hiervoor genoemde issues is in beperkte mate sprake geweest. Successen waren geboekt in de oprichting van nieuwe belangenorganisaties. Al in 1945 was er de Nederlands-Indische Bond van Ex-krijgsgevangenen en Geïnterneerden. De Stichting Rechtsherstel KNIL (1975-1984). Van 1976 tot 1988 was er de Stichting Nederlandse Ereschulden. In 1990 is de Stichting Japanse Ereschulden opgericht, die al snel aanmeldingen kregen van meer dan 70.000 mensen. Andere initiatieven zijn er geweest in de sfeer van de wetgeving rond oorlogspensioenen en bijzondere uitkeringen. Al moet hier ook worden opgemerkt dat het ondergane leed en de schade opgelopen in de oorlog in het Verre Oosten, niet gelijktijdig waren meegenomen in de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers (WUV), de Wet Uitkeringen Burgeroorlogsslachtoffers (WUBO)en de Wet Buitengewoon Pensioen. Deze laatste wet regelde een voorziening voor hen die in het verzet tegen de bezetter schade hadden opgelopen. Het als niet bestaand (!) beschouwde Indisch verzet werd pas in 1985 officieel erkend en leidde tot de Wet Buitengewoon Pensioen Indisch Verzet (WIV). Als een soort tegemoetkoming richting alle slachtoffers uit voormalig Nederlands-Indië is in 1981 de Wet Uitkering Indische Geïnterneerden (UIG) van kracht die voorzag in een eenmalige uitkering van 7500 gulden. De Nederlandse overheid beschouwde de Indische kwesties daarmee als afgerond. De Indische gemeenschap was daarmee niet tevreden zijn en zich nog steeds tekortgedaan voelen. De uitkering werd gezien als een fooi om het echte probleem af te kopen.

Indische Nederlanders demonstreren in de jaren vijftig Bron foto: Nationaal Archief (www.gahetna.nl)

Indische Nederlanders demonstreren in de jaren vijftig Bron foto: Nationaal Archief (www.gahetna.nl)

JES1991

1991: leden van de Stichting Japanse Ereschulden demonstreren voor het Catshuis tegen de komst van de Japanse regeringsleider Kaifu Foto: ANP en op website www.oorlogsgetroffenen.nl

De blijvende roep om erkenning van ondergaan leed en achterstelling
De nooit verdwenen onvrede bij Indische Nederlanders gaat niet alleen over onbetaalde salarissen en schadevergoedingen. Meer nog is sprake van een diepgevoelde krenking door de Nederlandse overheid. Het gevoel in de kou te zijn achtergelaten nadat Indonesië de soevereiniteit had gekregen over hun moederland. Indische Nederlanders zagen geen tegemoetkoming voor hun eeuwen betoonde loyaliteit die hun levens en bezittingen had gekost tijdens de lange oorlogsperiode van 1942 tot en met 1949. Nederlanders waren natuurlijk voor de meeste Indo-Europeanen hun rolmodel en het streven was het zo goed te hebben als die grote boeng. De houding van de overheid maakte dat ze zich niet als alle Nederlanders bejegend voelden. Dat is juist en bijvoorbeeld terug te zien in de aanvankelijke opzet van de buitengewone pensioenen en uitkeringen. De onzekere toekomst voor Indischen in Indonesië leidde tot de repatriëringen die doorgingen tot na de overdracht van Nieuw-Guinea. De openlijke tegenzin mee te werken aan de repatriëring van alle Indischen en uiteindelijk de overtocht en huisvesting en woninginrichting op basis van leningen (“Rijksvoorschotten”), worden nog steeds gevoeld als kwetsend, beledigend en pijnlijk. Stank voor dank! Het beleid rond repatriëring, rechtsherstel en achterstallige betalingen was bestuurlijk-politiek gezien typisch Nederlands: puur legalistisch. De argumenten dat de zaken waren afgedaan klopten juridisch als een bus, maar de emoties en onderliggende irrationele argumenten die hadden meegespeeld in de afwikkeling van de oorlog in Nederland zélf, waren totaal afwezig waar het de Indische Nederlanders betrof. Adjectieven als kil, koel, afstandelijk, afgemeten en zuinig zijn hier geheel op hun plaats. Kortom, het was een beleid dat onvolledig was door het ontbreken van de menselijke dimensie en maat. Buiten enkele momenten voorafgaand aan de soevereiniteitsoverdracht en in de jaren vijftig tegen de uitzetting van Indische verstekelingen, hebben de Indische Nederlanders zich tot in de negentiger jaren zich niet massaal of blijvend georganiseerd met als doel de politiek mee richting te geven. Belangengroepen en individueel opererende betrokken, zelfbenoemde “vertegenwoordigers” namen initiatieven. Denk aan veteranenverenigingen, pensioen- of ouderenbonden en zelfhulpgroepen. Maar het gaat steeds niet om politieke acties. Dit Indisch “activisme” van overleg, petities, rechtszaken en ingezonden stukken leidde bij beleidsmakers slechts tot tonen van interesse, niet tot toezeggingen laat staan concrete beleidskeuzen. Er is geen informatie over de perceptie bij de Nederlandse bevolking, maar acties van Indische Nederlanders hebben tussen eind jaren zestig en 1991 nauwelijks de landelijke pers, radio en televisie gehaald. Als die acties er al waren… Eind jaren zestig was er een heftige golf van emoties naar aanleiding van de tv-uitzending over vermeende geweldsexcessen. Oud-dienstplichtige J. Hueting kwam op televisie vertellen over geweld door Nederlanse militairen gepleegd tijdens de politionele acties. Dat was tegen het zere been van veteranen, voor wie een kritische blik op hun inzet taboe was. Twijfelen aan de goede zaak was not done. In de begin jaren negentig zou de Indische Nederlander weer uitgesproken in beeld komen naar aanleiding van incidenten rond herdenkingen. Wat betreft post-koloniale oprispingen deden de Molukkers veel meer van zich spreken, eerst met manifesaties, opstootjes in wijken en verchtpartijen, later met het extreme middel van gijzelingen en treinkapingen. De Molukkers hebben vanaf het begin hun strijdpunten direct gepolitiseerd, ook al was hun loyaliteit net als bij de Indischen tegenover de Nederlandse overheid onverminderd groot. De Molukkers hadden natuurlijk van begin af aan een politiek doel, namelijk de vorming van een onafhankelijke Republik Maluku Selatan. En zo’n doel bereik je niet met alleen brave manifestaties en petities.

Herdenking oorlog in Azië 1991 en het incident met de krans van premier Kaifu
Het geduld bleek niet eindeloos toen de krans van de Japanse premier Kaifu, geplaatst tijdens de herdenking in juli 1999 bij het Indisch Monument, door een ex-geïnterneerde in een vijver werd gesmeten. Onder de oppervlakte smeulde een brand die opsteeg. Op de herdenkingsdag 15 augustus 1991 op dezelfde plaats gooide iemand uit het publiek een ei dat premier Lubbers vol raakte. Hij bleef onaangedaan maar op 26 augustus belegde Lubbers een bijeenkomst van ministers van Buitenlandse Zaken en Welzijn Volksgezondheid en een aantal Indische organisaties. Kennelijk besefte hij aan de Indische gevoelens voorbij te zijn gegaan en de mensen te hebben geschoffeerd. Doel van het overleg was het starten van een doelmatiger overlegvoering. Het zou de aanloop zijn naar het Indisch Platform, waarin diverse Indische organisaties en instellingen zouden plaatsnemen. Het begon er op te lijken dat er daadwerkelijk door de Nederlandse overheid zou worden geluisterd naar wat bij Indische Nederlanders leefde en waarvoor jarenlang geen échte interesse kon zijn.

15 augustus 1991: minister-president Lubbers wordt bekogeld met een ei bij de dodenherdenking bij  het Indisch Monument, wegens het staatsbezoek van de Japanse premier Kaifu  Foto: ANP en op website www.oorlogsgetroffenen.nl

15 augustus 1991: minister-president Lubbers wordt bekogeld met een ei bij de dodenherdenking bij het Indisch Monument, wegens het staatsbezoek van de Japanse premier Kaifu
Foto: ANP en op website www.oorlogsgetroffenen.nl

Excuses van Lubbers en toezeggingen
Minister-president Lubbers is zover gegaan om zijn excuses aan te bieden voor zijn feitelijk bagatelliseren van de Indische perkara’s. Hij heeft vervolgens concrete toezeggingen gedaan met als doel te laten zien dat de politiek de Indische issues serieus nam. De regering zou een geschiedenis van de Indische Nederlanders financiëren, het Breed Historisch Onderzoeksprogramma. Een structureel overleg tussen regering en Indische gemeenschap kwam er in de officiële rol van het op te richten Indisch Platform. Ten slotte erkende de regering dat de ontvangst van landgenoten uit voormalig Nederlands-Indië na de oorlog en de Nieuw-Guineakwestie kil was geweest. Een financiële geste in de vorm van Het Gebaar in 2000 was het resultaat. Voor de meeste Indischen, ook al accepteerden ze Het Gebaar, kwam het te laat (velen waren intussen overleden) en te weinig omdat het niet om het gewenste rechtsherstel ging. Voor historici is de wending van Lubbers gunstig geweest voor de geschiedschrijving van de Indische Nederlanders. De driedelige (plus samenvattende vierde deel) geschiedenis van Indische Nederlanders en de publicaties over het rechtsherstel en de backpay vormen een substantiële toevoeging, ondanks de sinds de jaren tachtig gestarte versterkte aandacht voor de Indische geschiedenis. Voor de Indische gemeenschap is de door Lubbers begonnen nieuwe relatie als een positieve stap aan te merken, ook al leidde dat niet tot de gewenste oplossingen voor de hoofdissues.

Indisch Platform opgericht in 1991
Premier Lubbers nam na de incidenten met de krans en het ei contact op met generaal b.d. R. Boekholt, die voorzitter was van de Stichting Herdenking 15 augustus. Omdat Boekholt de Indische gemeenschap van binnenuit kende, vroeg Lubbers hem de verschillende organisaties en initiatieven bij elkaar te brengen en samen het Indisch Platform te vormen. Hij zou voorzitter zijn 1991 tot en met 2001. De Tweede Kamer zou in de jaren negentig verschillende commissies instellen die onderzoek gingen doen naar oorlogstegoeden van oorlogsslachtoffers bij banken en andere financiële instellingen (Commissie Van Kemenade). In 1998 was er de Begeleidingscommissie Onderzoek Indische Tegoeden (Commissie Van Galen), die bronnen- en archiefonderzoek zou doen naar bezit van financiële instellingen dat door de Japanners in beslag was genomen. Het onderzoek zou ook weer kijken naar de rechtsherstelkwestie. De Indische gemeenschap leek met het Platform (eindelijk) serieus te worden genomen door de politiek. De belangrijkste activiteiten van het Indisch Platform zijn: het werven van financiële middelen (fondsen, subsidies, donateurs e.d.), het organiseren van activiteiten zoals fora, herdenkingen, manifestaties, lezingen. En: het aangaan en onderhouden van effectieve relaties met de politiek. De vraag is of dit laatste is geslaagd gelet op het nu ingenomen standpunt van de regering om de backpay- en rechtsherstelkwesties als afgedaan te beschouwen. Een resultaat is in ieder geval geweest dat de Indische issues vanaf 1991 voortdurend serieus zijn bekeken door de politiek, ongeacht het voor de Indischen niet bevredigende eindsresultaat. De conclusie mag zijn dat het Indisch Platform het maximale er uit heeft gehaald binnen de reële politieke speelruimte.

Het Gebaar: geen rechtsherstel en backpay, wel een verdeelde Indische gemeenschap
Generaal Boekholt was de grondlegger van Het Gebaar. Dankzij zijn onderhandelingen is het bedrag van 250 miljoen gulden verhoogd naar 385 miljoen, waarvan 350 voor individuele uitkeringen en 35 voor ‘collectieve doelen’. Nadat onderzoeken waren verricht naar rechtsherstel en tegoeden en over de ontvangst en opvang van oorlogsgetroffenen na de oorlog, volgde op 14 februari 2000 een overleg tussen Indisch Platform en premier Wim Kok, minister van VWS Els Borst en minister Gerrit Zalm van Financiën. Onderwerp was een vorm van tegemoetkoming voor de kille ontvangst van de Indischen, de Sinti’s en Roma’s, en de Joden. Het overleg verliep stroef, onder andere omdat Zalm niet iedereen, d.w.z. de buitenkampers, wilde betrekken in het te maken gebaar. Het heikele andere punt was dat het kabinet koerste op projectmatige honoreringen en niet op verstrekken van individuele uitkeringen. Na succesvol onderhandelen wist het Indisch Platform toch gedaan te krijgen dat de hiervoor genoemde verstrekkingen en bedragen eruit kwamen. Belangrijk echter was het volgende: het kabinet erkende inderdaad tekortkomingen in de uitvoering van het rechtsherstel destijds. Recentelijk bleek hiervan de juiste betekenis: namelijk dat het rechtsherstel in wezen juist was gegrond en met Het Gebaar was gecorrigeerd. Zaak gesloten!

Een te betreuren neveneffect van de goede bedoelingen van Het Gebaar was dat het binnen de Indische gemeenschap tot verdeeldheid leidde. Een van de redenen was dat de zogeheten buitenkampers hetzelfde geldbedrag kregen als zij die in de interneringskampen hadden gezeten. Het zou volgens ex-geïnterneerden buiten het kamp minder erg zijn geweest. Daarbij voorbijgaand aan de door de Japanse indoctrinatie voor Indo’s geheel gewijzigde omstandigheden. De gruwelen van de Bersiaptijd bevestigden later die verandering ten opzichte van alles wat Nederlands was. Ook vonden veel oorlogsgetroffenen dat het Indisch Platform te weinig zou hebben binnengehaald in de onderhandelingen met de regering. De Stichting Japanse Ereschulden kreeg van sommigen naar het hoofd geslingerd zich te hebben laten inpakken door de Japanse regering. Daarnaast werden de reizen naar Japan gezien als snoepreisjes en verspilling van geld van slachtoffers die vertrouwen in de stichting hadden gesteld. Discussies ontstonden binnen de Indische gemeenschap over de verdeling van geld voor individuele personen en voor collectieve doelen van culturele, wetenschappelijke of charitatieve aard. Deze meningsverschillen en discussies zijn een weerslag van de gevoelens en meningen die binnen de Indische gemeenschap blijkbaar bestonden ten aanzien van de aloude perkara’s. Afgaand op de gehonoreerde collectieve doelen is te constateren dat het vooral de tweede en derde generatie zijn die daarin activiteiten en projecten realiseren. De conclusie over Het Gebaar is dat de regering meende kennelijke tekortkomingen in het rechtsherstel en backpay geregeld vlak na de oorlog, met die geste te hebben gerepareerd. Overeind bleef het standpunt dat de backpay- en rechtsherstelkwestie eigenlijk waren afgedaan. Indisch Platform en Indische Nederlanders zagen Het Gebaar als bedoeld om de destijds kille ontvangst van de landgenoten uit Indonesië te compenseren. Het Gebaar werd een nieuwe aanleiding tot een actie om de oude perkara’s op de politieke agenda te houden.

De impact van 9/11 en het “Fortuynisme” op de multiculturele samenleving
Wantrouwen in politiek, de negatieve kijk op de Islam en het benoemen van vreemdelingen of niet-etnische Nederlanders als probleem, zijn sinds 9/11 blijvers op de agenda’s van de politiek en de meeste Nederlanders. Of ze willen of niet, voor Indische Nederlanders zijn dit automatisch ook relevante issues. We kunnen er niet om heen dat de “vreemdeling” met wantrouwen wordt bekeken. De Indische Nederlander voelt zich al een halve eeuw geheel opgenomen in de Nederlandse samenleving. Daar staat tegenover dat hij temidden van veel nieuwe Nederlanders uit alle windstreken er op het eerste gezicht ook een van is. Jongere generaties (inclusief Indischen) kennen steeds minder de specifieke en bijzondere historische achtergronden van die eerste gekleurde groep nieuwkomers uit de voormalige kolonie. Het niet meer herkend worden van de Indische Nederlander als niet-allochtonen zal vaker voorkomen. Recentelijk was er het voorval van de Indisch motoragent die van de door hem aangehouden automobilist werd toegebeten “terug te keren naar zijn eigen land”. Het element kleur is voor de Indischen weer terug en de op gang gekomen discussie over de Nederlandse identiteit heeft menig derde generatie Indo aan het denken gezet. Deze ontwikkelingen van de laatste tien jaar lijken voor de Indische Nederlanders geen al te zware kopzorg te zijn. Er zijn wel regelmatig individuele meningen te zien op met name het internet, die aanhalen dat de Nederlandse overheid ruimhartiger is geweest voor alle nieuwkomers na hen dan voor hun eigen Indische landgenoten die destijds naar Nederland migreerden. Weer komen dan als oud zeer de leningen voor de overtocht en de woninginrichting naar voren. In deze beleving is er geen plaats voor de nuance dat de huidige nieuwkomers hun financiële bijstand ook als lening hebben ontvangen. Duidelijke standpunten vanuit brede lagen van de Indische gemeenschap ter verdediging van de multiculturele samenleving zijn niet te constateren. Is het niet te verwachten van de “gewone” Indischen, dan zou je misschien verwachten dat de enkele landelijke Indische politici van hun positie gebruik maakten om dat te doen. Maar het lijkt er op dat de perfecte assimilatie tot Nederlander zo’n beweging niet zal veroorzaken. Politici met een Indische achtergrond zijn Nederlandse politici die specialisten zijn op een onderwerp van algemeen belang. Natuurlijk is het reëel om je af te vragen of er een specifieke Indische boodschap moet worden uitgedragen en zo ja, welke dan? Overeind blijft toch staan een zekere reflex die van Indische politici en beleidsmakers kan worden verwacht door te reageren op maatschappelijke en politieke tendenzen om anders-zijn met wantrouwen te bekijken of die leiden tot regelrechte xenofobie. Indische Nederlanders met hun specifieke aard als komend uit twee culturen en die voortdurend de Nederlander als rolmodel hebben gehad, zouden juist nú zich onversneden moeten uitspreken voor de multiculturele samenleving.

Indo’s en politiek: het meest recente beeld
De Vrije Indische Partij heeft in haar actieve periode van 1994 tot 2006 geen rol gespeeld in het politieke krachtenveld. Met de verschillende verkiezingen is geen zetel behaald in de Kamer. Toch zijn de Indische issues op de politieke agenda geweest van pakweg 1991 tot 2004 en in 2011. Toen Jet Bussemaker staatssecretaris van VWS was, wist het Indisch Platform de issues backpay en rechtsherstel weer bij de politiek onder aandacht te brengen. Naar aanleiding van de rapporten van Hans Meijer en Peter Keppy van het Nederlands Instituut voor Oorlogs Documentatie (NIOD) over de backpaykwestie en het rechtsherstel, zou het Indisch Platform op 28 oktober 2009 een gesprek hebben met staatssecretaris Jet Bussemaker. Gezien haar persoonlijke betrokkenheid omdat haar vader de oorlog had meegemaakt in Indië, was er een zekere verwachting. Het Indisch Platform riep Indische Nederlanders op die dag naar het Plein in Den Haag te komen. De opkomst viel echter nogal tegen. Het resultaat van het gesprek was het openhouden van de dialoog met de regering en Tweede Kamer. De val van het kabinet-Balkenende in 2010 doorkruiste de dialoog. Het kabinet-Rutte kwam met een helder standpunt dat niets aan duidelijkheid te wensen overliet. Op de website van het Indisch Platform: In het overleg met Het Indisch Platform, heeft de Nederlandse regering verklaard; “niet te willen meewerken aan de totstandkoming van een oplossing van De Indische Kwestie”. Ook een hoorzitting, gehouden op 7 juni 2011 heeft geen soelaas gegeven, evenmin als een hoofdelijke stemming naar aanleiding van de door Pia Dijkstra (D’66) ingediende motie voor het vormen van een “Commissie van Wijze Mensen” die de regering zou gaan adviseren in deze kwestie, bood geen uitkomst. De motie werd met 76 tegen 74 stemmen verworpen. Zelden lagen de verschillen tussen de “voors” en “tegens” zo dicht bij elkaar. Tegen stemden in ieder geval beide regeringspartijen VVD en CDA, alsmede de gedoogpartner PVV.” Dit kabinetsbesluit betekent feitelijk dat de Indische issues niet meer op de politieke agenda staan. De boodschapper namens het kabinet was staatssecretaris Marlies Veldhuijzen van Zanten-Hyllner. In een algemeen overleg van de Vaste Tweede Kamercommissie over ‘de Indische Kwestie’ op dinsdag 28 juni 2011 hield ze voet bij stuk: geen backpay en compensatie oorlogsverlies aan Indische Nederlanders. Met ‘het gebaar’ was en is dit dossier voor de regering gesloten. De strijdbijl werd zéker niet begraven en het Indisch Platform greep weer naar het instrument van de (online) petitie om steun te verzamelen voor hun strijd om rechtsherstel en backpay van achterstallige salarissen en pensioenen.


Video: uitzending NOS Journaal woensdag 29 juni 2011 naar aanleiding van het overleg van de Kamercommissie over de ‘Indische kwestie’

Video Nieuwspoort – Persconferentie gehouden op 28 juni 2011 door het Indisch Platform  Deel 1

Slotbeschouwing
Indisch politiek bedrijven is in de praktijk het houden van manifesten, demonstraties, uitschrijven van petities en de dialoog tussen vertegenwoordigers als het Indisch Platform, veteranenorganisaties en andere belangengroepen. In de periode van 1994 tot 2006 is er de Vrije Indische Partij geweest, die zich beschouwde als ‘liberale democraten’ voor iedereen maar met de aandacht voor de Indische kwesties rond de backpay en het rechtsherstel na de oorlog, als specifiek Indische programmapunten. Individuele politici met Indische achtergronden hebben geopereerd als reguliere politici met specialismen van algemeen belang zoals sociale zaken en werk, volksgezondheid, veiligheid en immigratie. Zo was Mei Li Vos een specialist op het gebied van de sociale zekerheid voor nieuwe groepen als de jongere werknemers en de zelfstandigen (zzp’ers). Geert Wilders en zijn partij de PVV-fractiegenoten hebben zich met hun stemgedrag in 2011 zelfs tegen oplossing van de backpay- en rechtsherstelkwestie uitgesproken.

Een Indische politieke partij lijkt niet te voorzien in de electorale behoeften van het gros van de Indische Nederlanders. De Indische kwesties zijn de post-koloniale openstaande rekeningen die voornamelijk de kleiner wordende eerste generatie het meest direct aangaan. Net zoals in het normale dagelijkse leven zijn volgende generaties terughoudend waar het gaat om openstaande rekeningen van de vorige. De generaties na de eerste voelen zich verwant met hun Nederlandse leeftijdgenoten. Het merendeel van de Indische Nederlanders behoren tegenwoordig tot de middenklassen. Deze tonen zich in de regel het meest bezorgd om verworvenheden zoals het eigen huis, de, een comfortabel leven, vakanties, een goede gezondheidszorg, goed onderwijs en sociale veiligheid. De bestaande politieke partijen voorzien al in deze dossiers. Betrokkenheid die verder reikt dan loyaliteit met de oude kwesties van hun (groot)ouders lijkt te ver weg te staan om daadwerkelijk over te gaan tot politiek handelen. De vraag beantwoorden of de Vrije Indische Partij politiek had kunnen overleven met gerichtheid op specifiek Indische perkara’s, moet in ieder geval met nee worden beantwoord. Aan de andere kant is er het voorbeeld van de Partij voor de Dieren, die succes heeft na een aanvankelijk vooral welwillende reactie uit allerlei hoeken. Misschien is het succes veroorzaakt door de emotie, de beleving die dierenleed bij veel mensen een snaar raakt. De Indische perkara’s lijken dat effect niet teweeg te brengen bij de jongere generaties. De Indische Nederlanders zijn gewoonweg opgegaan in de Nederlandse samenleving en hebben geen wensen die leidt tot de noodzaak van een eigen Indische politieke stroming.

In het tweede deel van deze artikelreeks wordt aan de hand van de in 1994 opgerichte Vrije Indische Partij, ingegaan of en hoe Indische issues politiek werden gemaakt en uitgewerkt.

Andere artikels in deze driedelige reeks:
Indo’s en politiek Deel 2. De Vrije Indische Partij 1994-2006
Indo’s en politiek Deel 3. De Indische Partij 1912-1913

Informatie op het internet
Indo-Europees Verbond (English)
Indisch Platform
Vrije Indische Partij
Rechtsherstel Indische oorlogsgetroffenen

Literatuur
Eindelijk erkenning? Het Gebaar: de tegemoetkoming aan de Indische gemeenschap, ’s Hertogenbosch 2007.
Frans Glissenaar. DD. Het leven van E.F.E. Douwes Dekker, Hilversum 1999.
Lizzy van Leeuwen. Ons Indisch Erfgoed. Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit, Amsterdam 2008.
Peter Keppy, Sporen van vernieling. Oorlogsschade, roof en rechtsherstel in Indonesië, Amsterdam 2006.
Meijer, H., Indische rekening. Indië, Nederland en de backpay-kwestie 1945-2005, Amsterdam 2005.
Paul W. van der Veur, The lion and the gadfly. Dutch colonialism and the spirit of E.F.E. Douwes Dekker, Leiden 2006.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Time limit is exhausted. Please reload CAPTCHA.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.