Maand van de geschiedenis 2018: thema ‘Opstand’. De meibeweging van 1848: Indo’s in opstand of opstandig?

 

 

 

 

Humphrey de la Croix

Indo-Europeanen hebben zich meestal loyale en stille onderdanen getoond van het Nederlandse gezag, het Indisch Gouvernement. Pas met de oprichting in 1913 van de radicale Indische Partij van Ernest Douwes Dekker en het gematigde pro-Nederlands Indo-Europees Verbond in 1919 organiseerden Indo-Europeanen zich als een sociale en politieke beweging.
Minder bekend is dat in mei 1848 Indo-Europeanen voor het eerst in groten getale het niet eens waren met politieke beslissingen. Deze manifestatie is bekend geworden als de  Meibeweging van 1848 genoemd. 1)

Ontwikkelingen in Europa: het revolutiejaar 1848
In 1848 brak in verschillende Europese landen openlijk verzet uit tegen de grote macht van vorstenhuizen en andere aristocratische elites. Deze emancipatie van vooral de burgerlijke klasse voltrok zich in Nederland niet met geweld maar door dialoog met de koning en in het parlement. Koning Willem II (1792 – 1849) was er echter wel degelijk bang voor dat beperking van zijn macht het einde zou betekenen van de rol van het huis van Oranje in het Nederlandse staatsbestel. Daarnaast was hij huiverig voor een bloedige omwenteling naar het voorbeeld van de Franse revolutie. Willem II stemde daarom in met een ingrijpende wijziging van de grondwet. Zijn macht werd beperkt ten gunste van de Eerste en Tweede Kamer. De architect van deze liberale constitutie waarop het huidige Nederlandse staatsbestel nog steeds op is gebaseerd, was de rechtsgeleerde Johan Rudolf Thorbecke (1798 – 1872). 2)

De opkomst van het liberalisme was niet alleen een staatsrechtelijke ontwikkeling. Vooral in economisch opzicht was er sprake van een omslag. Het laissez-faire en de vrije markteconomie moesten het perspectief zijn. Ondernemers hadden meer vrijheid van handelen gekregen en de staat diende hen in ieder geval niet te belemmeren met dwingende regels. De staat moest belastingen laag houden en voor veiligheid te land en ter zee zorgen. En de vrijheid van handelen moest steeds groter worden.

De politieke gevolgen van ‘1848’ zouden ook doorwerken naar de koloniën. De kabinetten van Thorbecke en die na hem zouden ook het beleid overzee een liberale kleur geven. Het besef moest ontstaan dat een autocratisch bestuur van de kolonie niet meer paste bij de eisen van de moderne tijd. Een liberaal beleid zou tenslotte welvaart en vrede voor allen gaan brengen. Inderdaad zou de exploitatie van Indië in de negentiende eeuw zich snel voltrekken. 3)

‘1848’ en Nederlands-Indië
De grondwet van 1848 regelde een aantal nieuwe rechten om de het staatsbestel democratisch te maken zoals:

  • Het recht van vereniging en vergadering, en van drukpers
  • Scheiding van kerk en staat
  • Kiesrecht voor een deel van de mannelijke bevolking
  • Beperking van de macht van de koning
  • Ministeriële verantwoordelijkheid  4)

De kolonie kende de gouverneur-generaal die het Nederlandse gezag uitoefende namens Den Haag. Door de afwezigheid van een volksvertegenwoordiging was deze gezagsdrager een echte onderkoning van Indië. Van de nieuwe grondrechten zou het recht van vereniging, vergadering en drukpers een hot item worden voor de kolonie. Dit recht was beperkt omdat het gezag strikt toezicht hield. Kritische geluiden richting het bestuur waren snel ongewenst. Daarbij speelde de angst voor onrust en opstanden een grote rol. Niet vreemd omdat het nog de gehele negentiende eeuw zou kosten voordat het Nederlandse gezag over de gehele archipel was gevestigd. Het voorbeeld van de oorlog met Atjeh is een voorbeeld van de moeite om heel Indië onder controle te brengen. 5)

Een andere eeuwenoude koloniale praktijk die op gespannen voet stond met de grondwet en de liberale beginselen was de slavernij. De VOC was voor haar werkzaamheden en inkomsten grotendeels daarvan afhankelijk. De slavernij werd in 1860 afgeschaft maar de werkelijkheid was anders. De handhaving van het Cultuurstelsel waarbij de inheemse boeren verplicht waren te verbouwen voor het moederland was gebaseerd op de verplichte arbeid die in het inheemse volksrecht adat was vastgelegd. Het Cultuurstelsel was financieel nog onmisbaar voor Nederland en bleef voortbestaan tot 1860. Daarna volgde inderdaad meer vrijheid van handelen voor de westerse ondernemingen, niet voor de inheemse bevolking. Die stond aan het begin van een periode van toenemende armoede als gevolg van wat feitelijk uitbuiting was. 6)

Jan Jacob Rochussen (1797-1871) was van 1845 tot 1851 gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Hij gaf toestemming aan W.R. van Hoëvell om op 22 mei 1848 een bijeenkomst te houden voor het opstellen van een verzoekschrift aan koning Willem II waarin afschaffing van het radicaal voor Indische ambtenaren werd bepleit.

“Onrust” in Batavia
Sloegen de revolutionaire vonken in Europa ook over naar de gebieden overzee? Ver weg van Nederland voerde de gouverneur -generaal een autocratischer gezag uit over de kolonie dan de koning in Nederland. Hij werd daarbij bijgestaan door zijn adviseurs van de Raad van Nederlands-Indië, waarvan hij de leden had benoemd. Democratisering van het bestuur speelde in Indië niet zow. Wél hadden de Europeanen (inclusief altijd ook  de Indo-Europeanen) nieuwe wensen en behoeften waar de moderne tijd om vroeg.
In de periode 1845 – 1850 was Jan Jacob Rochussen gouverneur-generaal. Hij was een koningsgezinde conservatieve bestuurder en was onder andere tegen de vrijheid van drukpers en de afschaffing van het Cultuurstelsel. Rochussen slaagde erin dit te laten voortbestaan totdat het in 1860 toch werd verlaten. Vlak daarvóór was Rochussen de minister van Koloniën die bij wet in 1860 de slavernij (in etappes) afschafte in de Nederlandse koloniën. In dat opzicht volgde Nederland de ontwikkelingen zoals die elders plaatsvonden. 7)

De aanleiding voor beweging in Indië
Het bestuur van de kolonie had al decennia behoefte aan beter opgeleid personeel. Probleem was dat in de kolonie zélf er geen opleidingen waren om personeel voort te brengen.
Het begin negentiende eeuw verarmde Nederland besteedde alle aandacht aan het winstgevend maken van Indië. Zaken als onderwijs kostten alleen maar geld en pasten niet in het beleid.  Daardoor konden veel kinderen geen school volgen en vooral in aantallen waren het die van de Indo-Europeanen.
De regering zag ook wel in dat goed opgeleide bestuurders noodzakelijk waren om de kolonie als wingewest uit te nutten. Om geen incompetente kandidaten te hoeven toelaten, waren ambtenarenfuncties in drie klassen ingedeeld en voorzien van de specifieke eisen. De aanstelling van ambtenaren die mogelijkheden kregen om door te groeien was vanaf 1825 een bevoegdheid (in de vorm van het ‘radicaal’) van de koning, lees: de verantwoordelijke minister van Koloniën. Echter, in de praktijk bleef de gouverneur-generaal zelf zijn hogere ambtenaren benoemen. 8)

Jean Chrétien Baud (1789-1859). Als minister voerde hij het radicaal in, een certificaat dat nodig was om bij de overheid in Nederlands-Indië te kunnen werken. Indo-Europeanen werd het moeilijk gemaakt om in de overheidsbanen hogerop te komen.

Het was minister van Koloniën Jean Chrétien Baud (1789 – 1859) die een nieuw onderwijsbeleid invoerde. Hij beoogde met de invoering van nieuwe eisen rond de opleiding van Indische ambtenaren, de omslag te maken naar goed opgeleide ambtenaren. De maatregel die voor ontevredenheid zorgde was dat ambtenaren in de kolonie werden verplicht deel te nemen aan de nieuwe opleiding die vanaf 1843 in Delft  was gevestigd. Kennis van het land, de talen en verschillende culturen moesten het besturen van de kolonie versterken. Onpopulaire maatregelen zoals de voortzetting van het Cultuurstelsel, de verwachte komst van bedrijven die de inheemse werkkrachten en grond zouden belasten konden voor spanningen zorgen. Ambtenaren die de bevolking begrepen zouden daarbij erg helpen en problemen voorkomen. Indische ambtenaren begrepen niet dat zij die midden in de koloniale samenlevingen stonden, naar Nederland moesten gaan om die kennis en inzichten te verwerven.
De minister zag dat anders. Baud had meer dan tien jaar ervaring als bestuurder in Indië en kende de omstandigheden goed. Hij was meerdere perioden actief en was gouverneur-generaal van 1832 tot 1834. Baud liet zich weinig positief uit over de Indo-Europeanen of zoals hij hen noemde ‘bastaarden van Europeesen’. In zijn ogen waren ze niet goed genoeg voor de ambtelijke functies, mede omdat ze met een half been in de ‘inlandse’ wereld stonden. Ze zouden niet in staat zijn om het Nederlands bestuur aan de inheemse bevolking te kunnen uitleggen en doen accepteren. Zijn beleid was Europacentrisch en de ‘inlandse kinderen’ (lees: Indo-Europeanen) buiten het Binnenlands Bestuur houden. 9)

Het grootste pijnpunt voor de meeste Indische ambtenaren was dat de verplichte scholing in Delft niet haalbaar was vanwege de hoge kosten. Het ging niet alleen om de opleiding zélf, maar ook om de reiskosten, de woonruimte en geld om achtergelaten gezinsleden in hun bestaan te laten voorzien. In en ook buiten Indo-Europese kringen werd de eis om in Delft opleiding te volgen, als een discriminerende maatregel gezien. Feitelijk zou bijna de gehele Indo-Europese bevolking de opleiding niet kunnen volgen waardoor ze als niet-gekwalificeerd zouden worden aangemerkt. Daardoor zouden hun kansen om een beter bestaan op te bouwen flink afnemen. Het waren bovendien niet alleen de lagere inkomens die werden getroffen. Veel personeelsleden in hogere salarisschalen zouden niet in staat zijn de overtocht, verblijfskosten en opleiding te betalen. Kortom, voor toenmalige complotdenkers was de Haagse maatregel een manier om de Indo’s buitenspel te zetten. 10)

In 1846 werden ambtenaren derde klasse van functies uitgesloten tenzij ze op 1 juli 1843 in dienst waren. Indo-Europeanen, van wie de meesten derdeklasse ambtenaren waren, werden extra getroffen. Om tweedeklasse ambtenaar te worden was een radicaal vereist, een soort certificaat van gebleken geschiktheid. Het aantal verzoekschriften om voor een radicaal in aanmerking te komen, steeg dan ook enorm. De meeste werden afgewezen waardoor onder de Indo’s de onvrede alleen maar toenam.
Een andere wijziging met grote gevolgen was dat ambtenaren zonder het radicaal (dus die van de derde klasse) later een gehalveerd pensioen zouden krijgen. Weer een maatregel die als discriminerend richting de Indo-Europeanen werd gezien. 11)

22 mei 1848
Gouverneur-generaal Rochussen berichtte in 1847 aan zijn minister Baud dat zijn besluit “eenige beweging onder de inlandsche kinderen” had teweeggebracht. Door onder andere de herinnering aan de Java-oorlog (1825-1830) was het Gouvernement  constant bevreesd voor onrust. Rochussen had er echter ook oog voor dat de overheid verantwoordelijkheid droeg als werkgever van de Indo-Europese onderdanen die zich benadeeld voelden door verscherpte eisen aan ambtenaren. 12)

W.R. van Hoëvell (1812-1879 ), een bij de sociale situatie van de zwakkeren in Nederlands-Indië betrokken predikant en oprichter/hoofdredacteur van het kritische Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië. Hij nam het voortouw in de bijeenkomst van 22 mei 1848. Zijn sociaal engagement en voor die tijd kritische houding naar het bestuur, bracht zijn kerkbestuur ertoe hem een andere positie aan te bieden in Nederland

De rol van dominee W.R. van Hoëvell
Nadat de grondwetswijzigingen in mei 1848 Indië hadden bereikt, brachten die de nodige opwinding teweeg in Batavia. De gouverneur-generaal en ‘Den Haag’ wezen later dominee W.R. van Hoëvell aan als een verantwoordelijke daarvoor. Wie was deze hervormde predikant? Wolter Robert baron van Hoëvell was een man die zich erg betrokken voelde met de armere bevolking van de stad Batavia. Hij was mede oprichter en hoofdredacteur van het Tijdschrift voor Neêrland’s Indië. Hij noemde zichzelf een liberaal en had vanwege zijn publicaties al enkele keren conflicten met het gouvernement gehad. Van Hoëvell werd door hogere ambtenaren van het Binnenlands Bestuur gevraagd om de leiding te nemen in de protesten tegen de onderwijshervorming en in het bijzonder tegen het radicaalstelsel. Die ambtenaren voelden zich als directe dienaren van het gezag te kwetsbaar om het voortouw te nemen als kritische werknemers. 13)
Gouverneur-generaal Rochussen stond een bijeenkomst toe maar gaf aan dat deelname van een aantal gerespecteerde functionarissen het opstellen van een rekest aan de koning ten goede zou komen. De vergadering toestaan was natuurlijk een manier om onvrede te kanaliseren en onrust al vroeg in de kiem te smoren. 14)

22 mei 1848: sociëteit De Harmonie
Rochussen had geen toestemming gegeven voor het sturen van uitnodigingen om de bijeenkomst bij te wonen. Van Hoëvell beloofde dat de onderwerpen vrijheid van drukpers en afschaffen van het radikaal niet aan de orde zouden komen. Toch was er naar de indruk van de politie op 21 mei s’avonds wat meer leven op straat geweest. Er stonden meer mensen in groepjes te praten dan anders. Met name in de wijken waar meer ‘gekleurde’ mensen woonden was dat het geval. Als gevolg van deze “opwinding” besloot Van Hoëvell de vergadering te verplaatsen van een zaal van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen naar de grotere ruimte in sociëteit De Harmonie. 15)

De opkomst was op 22 mei met 500 personen (mannen) erg hoog. Naar schatting waren 300 van hen “kleurlingen”, dat wil zeggen Indo-Europeanen. De samenstelling was gevarieerd met veel personen uit de hogere sociale groepen tot aanzienlijke aantallen die tot de lagere klassen behoorden. Omgerekend was een derde van de mannelijke Europese bevolking van de hoofdstad aanwezig.
De sfeer van de bijeenkomst was verre van opstandigheid laat staan met een revolutionair karakter. Van Hoëvell had de gevoelige staatkundige onderwerpen niet ter sprake gebracht en gesproken over de wenselijkheid dat onderwijs- en loopbaankansen voor alle Nederlanders ongeacht hun kleur gelijk moesten zijn. Er waren wel scherpere geluiden en verdergaande wensen te horen onder de aanwezigen. Er stond echter niemand op om daaraan richting te geven. Een hoge ambtenaar, de president van de Raad van Justitie P.C. Ardesch was een echte liberaal en wilde juist  vrijheid van drukpers en afschaffing van het radikaal op de agenda en meenemen in het rekest aan de koning. Deze stap zette hij niet en het leek er op dat hij en anderen met verdergaande verlangens naar Van Hoëvell de gentlemen bleven die ze waren en de toezegging daarover aan Rochussen wilden nakomen. Ardesch kondigde daarom een tweede bijeenkomst aan waarin de vrijheid van drukpers het onderwerp zou zijn. De avond eindigde ten slotte rond 9 uur in een rustig vertrek van de aanwezigen. 16)

Het rekest aan de koning
De handtekeningenlijst behorend bij het rekest bleef liggen ter ondertekening en werd op 25 mei verzonden naar Den Haag. Van de ongeveer 500 aanwezigen hadden na enkele dagen slechts 215 hun hun handtekening gezet. 91 van hen waren geboren in Nederland en 85 in Azië. Van deze laatsten had de helft een radicaal. Bijna alle ondertekenaars werkten voor het gouvernement. En…. in de hogere rangen. Van de laag geklasseerden (lees: voornamelijk klerken) hadden er 32 ondertekend. 17)

Hoofdonderwerpen van het verzoekschrift waren verbetering en uitbreiding va onderwijsvoorzieningen in Indië en de afschaffing van de monopoliepositie van de opleiding voor koloniale ambtenaren in Delft. Juist het vestigen van een opleiding in de kolonie zélf zou meer voor de hand liggen, dicht bij de bronnen van kennis en de ervaringen over land en volken. Natuurlijk konden dan meer Indo-Europese kandidaten die niet in staat waren naar Nederland te gaan, kansen blijven hebben op een loopbaan als ambtenaar. Voor de regering in Den Haag betekende dat een grote financiële investering.

Een tweede, anoniem ondertekend rekest
De ondertekenaars van dit verzoekschrift aan gouverneur-generaal Rochussen noemden zich de ‘Inboorlingen van Java’ en richtten zich tegen het lid van de Raad van Indië J.C. Reijnst. Deze adviseur van de onderkoning was in hun ogen een vijand van de Indo-Europeanen. Het verzoekschrift had een felle toon gericht tegen de totoks die de Indo-Europeanen alleen maar minachtten en discrimineerden, openlijk en indirect via maatregelen als het verplichte radicaal en de ontoegankelijkheid van Europees onderwijs. 18)

Het derde rekest, gericht aan de Tweede Kamer
De eerder genoemde P.C. Ardesch was een van de opstellers van dit verzoekschrift met daarin opgenomen vergaande veranderingen in het Indische bestuur. Naast de vrijheid van drukpers, het afschaffen van de autocratische macht van de gouverneur-generaal wilden de ondertekenaars afschaffing van de slavernij en intrekking van het monopolie van de Nederlandse Handel-Maatschappij, de verre voorganger van de huidige ABN AMRO Bank. Kortom, de liberale hervormingen die dringend gewenst waren. 19)

Sociëteit De Harmonie in Batavia, Rijswijk tussen 1875-1885. Collectie: Tropen Museum In dit gebouw kwam in 1848 overheidspersoneel samen om een verzoekschrift aan koning Willem II op te stellen. Voor het eerst verzamelden zich Indo-Europeanen om te verzoeken het radicaal af te schaffen en beter onderwijs voor de kolonie. Het was een eerste uiting van een Indisch sociaal bewustzijn. Het was een beschaafde bijeenkomst, door meer mensen was het vanzelf rumoeriger. De autoriteiten dachten al snel aan sociale onrust. Ten onrechte.

Een reactionaire en racistische terugblik in 1881 van A.H. Bisschop Grevelink
Ongeveer 30 jaar later vond oud-marineofficier Bisschop Grevelink het nodig een boek uit te brengen met zijn “evaluatie” van de meibeweging. De schrijver vergroot de gebeurtenis uit tot een haast apocalyptische ramp waarbij niets minder dan het einde van de Nederlandse beschaving naderde. Hij weidde vooral uit over de Indo’s die hij als een minderwaardige en verworden etnische groep aanmerkt. Grevelink Bisschop voert pseudo-wetenschappelijke redenen aan van biologische aard zoals de samenstelling van het beenderenstelsel van Indo’s (die hij steeds Sinjo’s noemt) die tot gevolg heeft dat ze niet goed ademen, daardoor niet Nederlands kunnen spreken en nooit een staat van volwassenheid zoals een westerling kunnen bereiken. Zijn gehele betoog is feitelijk dat hij hervormingen in het personele en onderwijsbeleid ten gunste van de Indo-Europeanen afwijst. Dominee van Hoëvell wordt bestempeld als een grote oproerkraaier die voor de achteruitgang van de kolonie en zijn westerse overheersing verantwoordelijk moet worden gehouden. 20)
De uitvergroting van Bisschop Grevelink van 22 mei 1848 tot een heus gevaar die de Indo-Europeanen voor de kolonie vormden, verdient door haar racistische aard geen verdere aandacht. ‘1848’ was hooguit het ontluikende en kwetsbare kiempje Indisch zelfbewustzijn, dat zichtbaar was geworden.

De effecten van “22 mei”
Gouverneur-generaal Rochussen zag de “beweging” als een aanklacht van sociaal-economisch laaggeplaatste Indo-Europeanen. Hij zag kleurlingen bij uitstek als de groep die voor onrust zouden zorgen in de kolonie. Rochussen rapporteerde dat aan Den Haag. Passend bij het paternalistische denken en het westerse gevoel van superioriteit, vond hij dat de Indo-Europeanen eigenlijk niet wisten wat ze moesten bijdragen aan de vergadering. Ze zouden in het geheel niets hebben begrepen van de bedoelingen van de samenkomst. De ‘onderkoning van Indië’ maakte de bijeenkomst groter dan dat ze in werkelijkheid was. Evenmin waren initiatief en organisatie afkomstig uit de hoek van de “sinjo’s”. Rochussen zag Indo-Europeanen als een constante potentiële bron van onrust.
De gouverneur-generaal besloot wel tot toekenning van het radicaal aan 22 ondertekenaars die geboren waren in Azië en aan nog eens 199 anderen. Het kwam er op neer dat aan 10% van het totale aantal ambtenaren het radicaal was verleend. Ook stond Rochussen achter afschaffing van het Delftse monopolie op de opleiding, alhoewel hij die van harte van grote waarde vond voor de Indische ambtenaar. Toch waren het vooral niet-Indo-Europese personeelsleden die van de actie profiteerden. 21) 

Enkele wijzigingen in het personeelsbeleid
Rochussen die anders dan zijn minister Baud, de Indische omstandigheden kende, stond niet achter het Eurocentrische beleid in Den Haag. Toch waren de eerste reacties van het Gouvernement gericht op handhaving van orde en gezag. Nieuwe bijeenkomsten waren niet toegestaan en het bestuur van zijn Hervormde Kerk dwong hem Indië te verlaten.
Den Haag besloot in 1850 dat huidskleur (lees: Indo-Europeanen) geen rol mocht spelen in de werving van personeel. He radicaal en de Delftse opleiding bleven echter staan als criteria. De gouverneur-generaal bleef bevoegdheid houden personeel te benoemen dat hij wegens hun bewezen verdienste en competentie wilde aanstellen. En zo zou het blijven, wat betekende dat Indo-Europeanen boven hun lage statusbanen (vooral als klerken) een “glazen plafond” bleven zien. 22)

Veranderingen in het onderwijsbeleid kwamen er ten slotte. Het radicaal werd in 1864 afgeschaft. Het systeem had niet gewerkt omdat benoemingen van vooral hogere ambtenaren in de praktijk door de gouverneur-generaal werden gedaan en niet in Den Haag bij Koninklijk Besluit. De oprichting van het gymnasium Koning Willem III in Batavia in hetzelfde jaar was het begin van serieuze ontwikkeling van het onderwijs in de kolonie. Daardoor kon deze zelf haar gekwalificeerd personeel opleiden. De status van de opleidingen tot Indisch ambtenaar in Delft en later Leiden bleef echter hoog zodat feitelijk volgen van die opleidingen een voordeel bleef in de aanstellingen. De Indo-Europese gemeenschap plukte dus nog amper de vruchten van het uitgebreidere onderwijs. Dat was nog elitair en onbereikbaar omdat het te duur was en de sociale drempel hoog. Nieuwe opleidingen die moesten aansluiten op nieuwe functies in en buiten het Binnenlands Bestuur zouden tegen 1900 meer Indo-Europeanen de kans bieden op een loopbaan als mede-Europeanen. 23) 

De Meibeweging: een historische evaluatie
Historici Ulbe Bosma en Remco Raben zien de meibeweging als een eerste doorschemeren van een collectief Indo-Europees bewustzijn. Maar niet meer dan dat, een korte oprisping. Voor het eerst lieten Indo-Europeanen zich uit als een sociaal-economische positie en etnische groep, die in het bijzonder niet als de gelijken van de blanke Europeanen werd behandeld. 24)
De meibeweging was in de verste verte geen revolte, eerder een bijeenkomst die rumoeriger was dan verwacht. Eigenlijk was er niet meer aan de hand dan het ophalen van handtekeningen voor een petitie die werd aangeboden aan de koning. De combinatie van een groter aantal mensen dan verwacht, de ‘opwinding’ (eigenlijk simpelweg meer geluid) en de petitie waren kennelijk naar wat het gezag en de kranten in die tijd gewend waren geweest, een afwijking van het bescheiden, onderdanige gedrag dat ze van de onderdanen gewend waren. Je zou bijna zeggen dat Nederlandse bestuurders snel nerveus werden van meer geluid vanuit de inheemse of Indo-Europese bevolkingsgroepen.

Actuele ‘opstandige’ Indo’s
Ze heten al lang Indische Nederlanders en niet meer Indo-Europeanen. Vier generaties tellen ze inmiddels en hoe jonger ze zijn, hoe Nederlandser. En daarmee ook vaak mondiger en er zich van bewust een groep te zijn die wat te vertellen heeft over zichzelf. Anders dan op 22 mei 1848 heeft zich een Indisch bewustzijn ontwikkeld. Met behulp van zowel traditionele als eigentijdse social media zijn Indische Nederlanders blijven vechten in de backpaykwestie. Vele betrokkenen zijn overleden maar de overgeblevenen worden bijgestaan door sociaal en politiek betrokken mede-Indischen.
De claim dat de overheid achterstallige soldij en salarissen moet betalen aan hen die tijdens de Japanse bezetting niet werden bezoldigd, is levend gebleven. En ze werd ook nog eens met grondig onderzoek bevestigd door historicus Hans Meijer. 25) 

Het bezoek van de Japanse premier Kaifu aan Nederland in 1991 lijkt een sterke prikkel te hebben gegeven aan een activistische opstelling van Indische Nederlanders. 20 jaar eerder was er de individuele actie in 1971 van ex-Birmaspoorlijn werker Gerrit van der Schuyt. Hij gooide in dat jaar een steen tegen de auto waarin keizer Hirohito werd rondgereden. In 1991 gooide hij eierstruif naar premier Ruud Lubbers die zijn ambtgenoot Kaifu rond leidde. De eerst woedende Lubbers nodigde Van der Schuyt twee jaar later uit. De regeringsleider erkende weinig te weten over Indië tijdens de Japanse bezetting, maar had zich verdiept in de Indische kwesties. De emotionele actie wist hij zo beter te plaatsen.
Het werd het begin van serieuze gesprekken tussen de door Lubbers “ontdekte” Indische gemeenschap en de overheid. De Stichting Japanse Ereschulden zag haar niet aflatend protest die ze jaren voerde eindelijk beloond met het begin van een dialoog. Het onderwerp backpay was daarmee op de politieke agenda gekomen. Evenveel bekendheid is het door een woedende Indische Nederlander in de hofvijver gooien van de krans die Kaifu samen met Lubbers had gelegd. De laatste had binnenskamers mogen vernemen dat Kaifu excuses had aangeboden maar uitte naar buiten dat de kwestie van de backpay voor eens en altijd was “opgelost”. Dat zette kwaad bloed bij de Indische Nederlanders die zich bekocht en bedrogen voelden. Het kransincident heeft premier Lubbers in ieder geval aangezet zich in de Indische geschiedenis te verdiepen. 26)

Premier Lubbers begreep dus dat de Indische gemeenschap eindelijk eens serieuze aandacht verdiende. Als gevolg daarvan volgde een opdracht tot geschiedschrijving van de Indische Nederlanders, de oprichting van het Indisch Platform als gesprekspartner van de politiek en werd de backpaykwestie een agendapunt voor de regering en Tweede kamer. Dat agendapunt is nog steeds niet afgehandeld en de laatste jaren is er op aandringen van de achterban meer initiatief vanuit het Indisch Platform gekomen.

De regering kreeg in de periode vanaf 1991 meer inzicht in het Indische verleden als volwaardig deel van de geschiedenis van Nederland. Een resultaat was dat ze de koele ontvangst erkende van de repatrianten. Met Het Gebaar trok de regering in 2000 350 miljoen gulden uit (€ 158.823.075) voor individuele uitkeringen en 35 miljoen gulden (€ 15.882.308) voor collectieve doelen. Individueel kwam het bedrag uit op € 1.822 voor in totaal 87.000 betrokkenen 27)

Eerder was in 1981 de Wet Uitkering Indische Geïnterneerden voor alle krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden van de Japanse kampen ingetreden. De backpay-doelgroep daarmee niet volledig bereikt. Individueel ging het om een eenmalige belastingvrije uitkering van 7.500 gulden. Niet-geïnterneerde Indische Nederlanders vielen hier buiten, evenals de meeste vrouwen. In totaal was er 300 miljoen gulden beschikbaar gesteld. Dat “gebaar” is echter ook te interpreteren als een vervanging van de oorspronkelijke rechtsgronden waarop een aanspraak op soldij en salaris berustte. Juridisch gezien is het de vraag hoe het zit met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel waaraan behoorlijk bestuur moet worden getoetst. 28)

Het meest recente resultaat van de besprekingen tussen het Indisch Platform en de regering is de ‘Subsidieregeling collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland’ van 8 juni 2018 die zal lopen tot 1 januari 2013. Degenen die tot de doelgroep behoren en nog in leven zijn, ontvangen een bedrag van € 25.000. Deze oplossing wordt door velen toch gezien als een afkoop en geen honorering van het recht op de volledige achterstallige betaling van soldij en salarissen. 29)

In de jaren tachtig begon de eis van voormalige KNIL-militairen en ambtenaren in voormalig Nederlands-Indië georganiseerde vorm aan te nemen én frequent. 20 jaar later zou een historisch onderzoek hun claim bevestigen. De eisers vinden tot op de dag van vandaag dat de regering nergens in is tegemoetgekomen. Compensaties als Het Gebaar zijn als een fooi afgedaan en gingen niet in op de essentie: achterstallige soldij- en salarisbetalingen Foto: https://deindischekwestie.nl/category/backpay-salarissen/

Anno 2018 het Indisch Platform 2.0: nieuw Indo-activisme
Nu alweer 27 jaar na het kransincident in 1991 en de tegemoetkomingen die de overheid heeft gecreëerd, vindt de “harde kern” van de eisers rond de backpay dat de regering de claim nog steeds niet heeft erkend.
Binnen het Indisch Platform is in 2017 de eenheid van opstelling tegenover de overheid afgebrokkeld omdat een deel van het bestuur vond dat die het mandaat van de achterban schonden. De bestuursleden Anton te Meij en Peggy Stein moesten het Indisch Platform verlaten vanwege hun kritische opstelling. Ze richtten op 1 augustus 2017 het nieuwe, alternatieve platform op en verklaarden zich als actieplatform en meldpunt voor de Indische backpaykwestie. Op 15 december 2017 diende de stichting Indisch Platform 2.0 een verzoek bij de staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een verzoek in op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Aanleiding was dat Te Meij en Stein niet waren uitgenodigd voor het overleg “Collectieve Erkenning Indische Gemeenschap”. Het Indisch Platform had hen daarvoor buitengesloten en dat zou een ondemocratisch genomen beslissing zijn van de andere bestuursleden. 30)

Indisch Platform 2.0 stelt hier de mandaatkwestie aan de orde. Het nieuwe platform is inmiddels een gesprekspartner van de regering en laat een onmiskenbaar en niet eerder recentelijk vertoond Indisch activisme zien. Indisch Platform 2.0 wil in deze principiële kwestie handelen zoals de achterban het wenst. Daarbij hoort het zich niet laten verleiden tot compromissen die afbreuk doen aan de rechten waarop de doelgroep aanspraken houdt. 31)

15 augustus 2018. Leden van het Indisch Platform 2.0 manifesteren zich bij het Indisch Monument in Den Haag op de jaarlijkse Indische herdenkingsdag. Indisch Platform 2.0 is voortgekomen uit het Indisch Platform dat naar zijn oordeel de doelgroep van de backpaykwestie in de steek heeft gelaten en zelfs verraden door een zwak compromis af te sluiten met de overheid. Foto: https://deindischekwestie.nl/category/backpay-salarissen/

Conclusie
De Meibeweging van 1848 was verre van een opstand of revolte tegen het gezag. Het was een door grotere opkomst rumoeriger bijeenkomst waar de aanwezigen op ordelijke wijze een verzoekschrift aan koning Willem II opstelden. Discussies en emoties horen daar als vanzelf bij. De gouverneur-generaal Rochussen heeft ten onrechte in de bijeenkomst onrust gezien en de Indo-Europeanen daarvoor verantwoordelijk gehouden. 22 mei 1848 was door de aanwezigheid van meer Indo-Europeanen dan gebruikelijk was bij samenkomsten, een eerste uiting van ontluikend bewustzijn onder deze groep. Niet meer dan dat. De bijeenkomst werd gedragen door middenklasse Europese ambtenaren die ontwikkeling van het onderwijs in Indië bepleitten en afschaffing van het monopolie van de opleiding in Delft die nodig was om het radicaal, een certificaat, te behalen die als eis aan toelating als ambtenaar in de kolonie, was verbonden. 
Het zou tot na 1910 duren voordat een georganiseerd Indo-bewustzijn zou ontstaan. De in 1913 opgerichte Indische Partij en het Indo-Europees Verbond (1919) waren de grootste en bekendste organisaties.

Indische Nederlanders hebben langer dan gedacht zich loyaal opgesteld tegenover de Nederlandse overheid, ook al waren ze ervan overtuigd dat die haar plichten niet nakwam door de achterstallige soldij- en salarisbetaling volledig te voldoen. Een kleine harde kern van zich beschaafd gedragende demonstranten houdt het al meer dan 30 jaar vol de regering daaraan te herinneren. Sinds de jaren negentig is er het Indisch Platform dat namens de Indische gemeenschappen gesprekspartner is van de overheid. In 2017 vond een afscheiding uit dat platform plaats van een aantal (bestuurs)leden dat de regering scherper wil houden aan de enige oplossing van de backpaykwestie: de volledige voldoening van het recht op nabetaling van soldij en salarissen die tijdens de Japanse bezetting waren gestopt.
Het Indische Platform 2.0 slaagt erin een sterker Indisch geluid te laten horen, maar vooral blijft het “Indische zwijgen” overheersen. Dat is in ieder geval geen teken van opstandigheid, laat staan vergelijkbaar met het jaar 1848 in Europa.


Noten
1) Bosma en Raben (2003), pp.191-198.
2) https://nl.wikipedia.org/wiki/Johan_Rudolph_Thorbecke
3) Grondwetsherziening van 1848
4) Janssen 2014
5) Bosma en Raben (2003), pp. 198-199.
6) https://historiek.net/cultuurstelsel-nederlands-indie-gevolgen-kritiek/74608/
7) https://www.parlement.com/id/vg09ll5ux9z0/j_j_rochussen
8) Bosma en Raben (2003), pp. 188-192.
9) https://nl.wikipedia.org/wiki/Jean_Chrétien_Baud_(1789-1859) en https://www.parlement.com/id/vg09lkxrbnwk/j_ch_baud. Bosma en Raben (2003), pp. 187-188.
10) Van den Doel (1996), pp. 91-102.
11) Bosma en Raben (2003), p. 192.
12) Ibidem.
13) Bosma en Raben (2003), pp. 193-195.
14) Ibidem.
15) Bosma en Raben (2003), p. 195.
16) Idem, pp. 197-198.
17) Idem, p. 196.
18) Idem, pp. 196-197.
19) Ibidem.
20) Bisschop Grevelink (1881), pp. 7-13.
21) Bosma en Raben (2003), p. 200.
22) Ibidem.
23) Idem, pp. 211-214.
24) Idem, p.199.
25) Meijer (2005).
26) http://www.japanse-ereschulden.nl/ en Jan Blokker, De pijn van de keizer; in: De Volkskrant, 20 mei 2000. Artikel downloaden, Steijlen (2017), pp. 51-55.
27) http://www.oorlogsgetroffenen.nl/archiefvormer/Het_Gebaar
28) Meijer (2005), pp. 303-304.
29) https://wetten.overheid.nl/BWBR0041016/2018-07-01
30) Indisch Platform 2.0: https://deindischekwestie.nl/
31) Ibidem.

Internet
Thorbecke: https://nl.wikipedia.org/wiki/Johan_Rudolph_Thorbecke
W.R. van Hövell: https://en.wikipedia.org/wiki/W._R._van_Hoëvell
Indisch Platform 2.0: https://deindischekwestie.nl/ 
J.C. Baud: https://nl.wikipedia.org/wiki/Jean_Chrétien_Baud_(1789-1859)
Stichting Japanse Ereschulden: http://www.japanse-ereschulden.nl/
Evaluatie Uitkeringsregeling Backpay, Amsterdam 26 juni 2018. Eindrapport over de afhandeling van de backpaykwestie door Regioplan Beleidsonderzoek. Rapport downloaden.

Literatuur
A.H. Bisschop Grevelink, De Bataviasche mei-beweging van 1848 in haren oorsprong en gevolgen herdacht, ’s Gravenhage 1881. Uitgeverij H.C. Susan C.Hz.
Als pdf-bestand: downloaden.
Jan Blokker, De pijn van de keizer; in: De Volkskrant, 20 mei 2000. Artikel downloaden.
Ulbe Bosma en Remco Raben, De oude Indische wereld.
H.W. van den Doel, Het Rijk van Insulinde. Opkomst en ondergang van een Nederlandse kolonie, Amsterdam 1996. Uitgeverij Prometheus.
W.R. van Hövell, De demonstratie van ingezetenen van Batavia op den 22 mei 1848. Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië, 11de jaargang 1949. Digitaal ingelezen bestand. Downloaden: hier.
B.M. Janssen, De liberale ideologie in een koloniale tijd. Parlementaire debatten in Nederland, 1848 – 1900, Leiden 2014. Master thesis Universiteit Leiden. Downloaden als pdf-bestand.
Hans Meijer, Indische rekening. Indië, Nederland en de backpay-kwestie 1945 – 2005, Amsterdam 2005. Uitgeverij Boom.
T.Th. Petrus Blumberger, De Indo-Europeesche Beweging in Nederlandsch-Indië, Haarlem 1939. Op Delpher digitaal beschikbaar: downloaden
Fridus Steijlen, Een Indische skyline. Indische organisaties in Nederland tussen 1980 en 2010, Amsterdam 2018. Amsterdam University Press.